Theol. Doct. en Predikant te Rotterdam, als schrijver wordt bekend gemaakt.
Wij vinden hier wel geene geschiedenis, maar toch zoo vele bijzonderheden van den aard, de strekking, den gang en den stand des Genootschaps, in beknopt verslag te zamen, dat wij voor het doel billijkerwijze niet meer wenschen mogen. Het doel is, meerdere deelneming aan het Genootschap te verwerven, door meerdere bekendheid met hetzelve te bevorderen. Hiertoe worden beknoptelijk de volgende punten ontwikkeld: Wat het Genootschap vroeger deed, bl. 5-11. (Dit dient tot gepaste inleiding op het volgende, en geeft een kort overzigt over de werkzaamheden des Genootschaps, van deszelfs oprigting in 1797 af, tot op heden.) Waar het Genootschap nu werkzaam is, bl. 12-25; hoe het werkt, in welken geest, door welke middelen, bl. 25-30; wat het nog meer wenscht te doen, bl. 30-34; wat aan het Genootschap voor de toekomst hope geeft, bl. 34-39; wat het daarbij van onze Christelijke landgenooten begeert, bl. 40-47.
Wij zouden te uitvoerig worden, wanneer wij ook de bijzonderheden, welke onder deze rubrieken voorkomen, wilden opsommen; want zij zijn vele. En men moet ze zamenvatten, om geest en werkzaamheid van het Genootschap te kennen en te beoordeelen. Wel had de Schrijver nog wat meer mogen doen uitkomen, dat het Nederlandsche Zendelinggenootschap, hoewel op zichzelf gering in vergelijking met andere Genootschappen, nogtans, als takje van den nog steeds welig groeijenden vruchtdragenden boom, geenszins te versmaden is. Want, als men van de tonnen schals hoort, door Engeland en Noord-Amerika aan deze zaak besteed, dan zoude het kunnen schijnen, alsof Nederland in dezen niets te beduiden had.
Met bijzonder welgevallen lezen wij hier van de ijverige zorg onzer Zendelingen voor de scholen, bij welke in 1839 meer dan 7000 kinderen waren ingeschreven, en van hunne pogingen, om inlandsche onderwijzers te vormen; van de kweekschool, hiervoor opzettelijk tot stand gebragt op Amboina, waaraan het Genootschap jaarlijks