Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLager Onderwijs in Engeland en ons Vaderland, door Petrus de Raadt. Te 's Gravenhage, bij J.P. Beekman, Hz. 1840. In gr. 8vo. 393 Bl. f 3-80.Dit werk is de vrucht van eene reis, die de in het vak der Opvoedkunde welbekende en ervaren Heer de raadt naar Londen gedaan heeft, met oogmerk, om zich met den tegenwoordigen toestand van het Engelsche Schoolwezen, en met de daaromtrent meer en meer toenemende denkbeelden en pogingen tot hervorming van nabij bekend, en daarbij eene nuttige vergelijking met den staat van het lager Onderwijs in ons Vaderland te maken. Hij deelt dus hier het resultaat van zijne onderzoekingen en ontmoetingen mede, die in vele opzigten belangrijk zijn, en door degenen, die op het Schoolwezen betrekking en invloed hebben, ja ook voor anderen, die gaarne kennis nemen van den voortgang der verlichting en beschaving van de menschheid, gewis met belangstelling zullen gelezen worden. Hij toont even min vooringenomen te zijn tegen het goede, dat hij elders vindt, als blind voor de gebreken, van hetgene, dat bij ons plaats heeft; maar hij toont ook even zeer de groote voorregten te erkennen, waarover wij ons in de zaak van het Schoolwezen nevens of boven andere Volken mogen verblijden, en die zelfs door bevoegde vreemdelingen erkend zijn: alles heeft hem (gelijk hij zijn Voorberigt eindigt) ‘in de overtuiging versterkt, dat onze Wet op het lager Onderwijs de kiem in zich bevat van veel voortreffelijks, en den besten grondslag, waarop ons Schoolwezen gebouwd zou kunnen worden.’ Onder de vier volgende hoofdrubrieken, die, in den vooraan geplaatste Inhoud, onder verscheidene onderrubrieken breeder aangeduid zijn, heeft de Schrijver zijne mededeelingen en opmerkingen gerangschikt: I. Scholen, die beschouwd moeten worden als overblijfsels uit een vroeger tijdperk. - II. Stelsel van wederkeerig onderwijs, waarvan hij de resultaten onderzoekt in de scholen en verslagen der beide Genootschappen the National en the British and foreign | |
[pagina 391]
| |
Schoolsociety, die hierin werkzaam zijn. - Belangrijk is onder anderen aan het slot van dit artikel (bl. 238-248) de uitweiding des Schrijvers over het gemis van godsdienstig onderwijs, dat aan onze scholen door sommigen te last gelegd wordt, die dit door afzonderlijke scholen voor ieder Kerkgenootschap willen vergoed hebben, waarvan hij het ongegronde, onuitvoerlijke en in de gevolgen schadelijke aanwijst. Meer wel gemeend intusschen, dan wel bedacht en uitvoerlijk, komt ons zijn voorslag voor, om in elke Protestantsche Gemeente, van wege het Kerkgenootschap, dagelijks ten minste een uur, klassikaal godsdienstig onderwijs te doen geven. Om nu van geene andere zwarigheden, die zich daartegen verheffen, te spreken; van waar, tot zulk eene daartoe opzettelijk ingestelde schoolinrigting, tijd, plaats, geld en personen te vinden? wie (om slechts bij het laatste te blijven) wie zullen daarmede belast worden? van vele Schoolonderwijzers is het, wegens gebrek of aan bekwaamheid of aan tijd, of wegens verschil van Kerkgenootschap, niet te vergen: voor vele Predikanten zou het ook al in meer dan één opzigt een aanmerkelijk bezwaar zijn, dagelijks eenigen tijd aan een zeker schoolonderwijs te moeten toewijden: en de Candidaten van de H. Dienst, die de Schrijver zoo wel als de twee vorige noemt, hoe zouden deze, ofschoon thans zeer groot in aantal, hiertoe niet alleen op den duur, maar zelfs nu genoegzaam kunnen gevonden, op welken voet, zonder belemmering van hunne pogingen tot het verkrijgen van eene vaste standplaats als Predikant, hiertoe voor vast aangesteld, van waar eindelijk bezoldigd worden? Ofschoon hulde doende aan de goede bedoeling des Schrijvers, rekenen wij dezen geheelen voorslag onder die Utopiaansche denkbeelden, welke niet ligt zullen, en ook, wanneer het godsdienstig onderwijs door de Protestantsche Leeraars maar goed ingerigt en wel behartigd wordt, niet behoeven verwezenlijkt, noch door het geven van hetzelve op de gewone scholen vervangen te worden. - III. Nieuwste leerwijze, waarbij vooral verslag gedaan wordt van de pogingen des Engelschen Gouvernements tot het verkrijgen van middellijken en onmiddellijken invloed, om een algemeen bestuur en toezigt over de scholen tot stand te brengen. - IV. Tegenwoordige gang van zaken in ons Vaderland. Behalve dat de Schrijver reeds te voren getoond heeft | |
[pagina 392]
| |
zijne beschouwingen met een vergelijkend oog op ons Vaderland te hebben ingerigt, geeft hij hier bijzonder acht op de grondslagen van ons Schoolwezen, en wijst wel aan de eene zijde aan, in wat opzigt men daaraan, naar zijn inzien, ontrouw geworden is; maar toont ook, aan de andere zijde, door het voorbeeld van België, en uit de daaromtrent afgelegde getuigenissen van den Belgischen Schrijver ducpétiaux, van den Spaanschen ramon de la sagra, en van den Hoogduitschen thiersch, wat hieruit, ten opzigte der door sommigen onder ons verlangde zoogenoemde vrijheid van onderwijs, te leeren is, namelijk ‘dat zij’ (met deze woorden besluit de Heer de raadt zijn geschrift en Referent zijn verslag) ‘onvermijdelijk ten gevolge heeft vernietiging van het lager Onderwijs en ontwrichting van alle nationaal Schoolwezen; dat ook aldaar’ (in België) ‘even min, als in Engeland, verbetering mogelijk is, zonder toenadering tot wettelijke verordeningen en Gouvernements-toevoorzigt’ (I. toezigt); ‘en dat, gelijk de achteruitgang van het lager Onderwijs in België in snelheid en algemeene verspreiding toegenomen is, naar mate men hetzelve van de heilzame banden los maakte, die de gewijzigde toepassing onzer Wet van 1806 om hetzelve geslingerd had, even zoo de vooruitgang van hetzelve wederom gelijken tred zoude houden met de herleving onzer instellingen. Laat ons, op grond van dat alles, willen inzien en erkennen, dat, daar ‘le systeme entier de l'instruction primaire en Hollande repose sur trois bases qui se tiennent intimement et donc l'influence est mutuelle, le bienêtre des maîtres, la surveillance active des inspecteurs, et le perfectionnement continuel des méthodes; si l'une de ces trois bases venait à être ébranlée, les autres s'en ressentiraient à l'instant, et tout ce bel édifice croulerait bientôt. Nous ne pouvons donc trop insister pour que le Gouvernement conserve les deux premières, qui ne dépendent que de lui.’Ga naar voetnoot(*) |
|