Koningrijk Gods vooral in het hart en de daden zijnen zetel heeft en zijne weldadige uitwerking betoonen moet.
Hierop volgen twee stukjes uit Dr. h. mullerr's geistliche Erquickstunden, het eene (bl. 19-21) over het volharden in het goede en in het kwade, goed, maar al te kort en oppervlakkig; het andere (bl. 22, 23) over de zwakheid des geloofs, zoete spelingen, maar niet veel zakelijks bevattende.
Iets ter opheldering omtrent het zendelingswezen, (bl. 24-60) naar het Hoogduitsch van a. weibezahn, Predikant te Osnabruck, bevat bekende dingen over dit onderwerp; tot aanprijzing en ten betooge der noodzakelijkheid van hetzelve, hier en daar goede opmerkingen, ofschoon niet zonder repliek. De voorstanders onderscheiden dikwijls niet genoeg, dat iemand voor de zaak zelve, de uitbreiding des Evangelies, goed gezind kan zijn, zonder evenwel de middelen en personen goed te keuren, die daartoe dikwijls aangewend worden, en waarlijk gansch niet op den hoogte van onzen tijd staan, gelijk willebrord, bonifacius en anderen dier vroegere eeuwen, op welke men zich ook hier beroept, hoe gebrekkig ook, nogtans op die van den hunnen stonden, en toen niet anders konden geven. De vraag is niet, wat de Voorzienigheid, die het kwade zelfs ten beste bestuurt, na verloop van jaren en eeuwen hieruit voortbrengen kan, maar wat thans onze verpligting is, opdat naar ons licht en vermogen, onder haren zegen, het beste tot stand gebragt worde. Men leze dus dergelijke stukjes met oordeel des onderscheids!
Eindelijk worden hier (bl. 61-70) gegeven twee liederen uit de Geïstliche Lieder van den ouden Duitschen Dichter paul gerhard, overgebragt door den Heer voget, Predikant te Oostwold, en getiteld: Kruislied en de vermoeide Pelgrim, gelijk ook nog een ander, dat oorspronkelijk schijnt te zijn, genoemd: Avondlied van een' Christen. Zij zijn, ofschoon geen meesterstukken, nogtans redelijk wel, en met stichting te lezen.