Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 328]
| |
Dissertatio de vitiis nervorum organicis, auctore J.P.T. van der Lidth, Med. Doct., cum tab. lithographica. Amstelodami apud Elix & Co. 1838. oct. form. maj. p. 175. f 2-90.
| |
[pagina 329]
| |
den, om teugelloos te kunnen rondzwieren. De vroegere wijze beperkte doorgaans het onderzoek te zeer en legde den geest als aan banden, van welke slechts Geniën zich weten te ontdoen. Ongetwijfeld heeft de vroegere wijze van meer stukswijze bewerking de overvloedigste stof geleverd, waardoor de geest gevoed is geworden, om later met kracht en nadruk, zich werkzaam over het geheel te kunnen uitbreiden. Mogt hij, daardoor stouter geworden, zich slechts niet al te zeer verheffen; want, om tot de hoogte van den adelaar te stijgen, behoort ook de kracht zijner vleugels en een scherpe blik, om, bij de verheffing naar het ruime luchtgewelf, de kleinere voorwerpen beneden zich niet uit het oog te verliezen. Hebben vroegere afgetrokkene, als op zichzelve staande, waarnemingen voor het tegenwoordig wetenschappelijk overzigt den weg gebaand en de bouwstoffen geleverd, wij wenschen, dat van het tegenwoordig zoogenoemd verhevener standpunt der wetenschap de naauwkeurige nasporing van enkele meer bijzondere onderwerpen niet te zeer veronachtzaamd moge worden. Het is een grootsch denkbeeld, eene wetenschap als in eens, in haren geheelen omvang, te mogen overzien; maar, om der wetenschap bevorderlijk te zijn, behoort er meer toe, dan slechts een algemeen overzigt. Van een verheven standpunt wijd en zijd te schitteren, streelt meer, dan in stille afzondering en als ongemerkt slechts een gedeelte der wetenschap te bewerken; en het is toch langs den laatsten weg, dat de wetenschap de meeste aanwinsten gedaan heeft. De werkkring van den mensch wordt echter niet binnen de enge grenzen van ieders leven beperkt; deugdelijke arbeid verzekert eene voortleving ook bij de nakomelingschap; maar die veel in eens wil omvatten, loopt gevaar te kort te schieten in de ontwikkeling van datgene, waartoe somwijlen de tijd ontbreekt, bij de onzekerheid des levens. Weinig, maar weluitgewerkte stof blijft reeds eene belangrijke bijdrage tot den opbouw der wetenschap, die schijnbaar somwijlen reuzenstappen doet, maar, even als al het andere ondermaansche, aan de wetten van den tijd onderworpen blijft. | |
[pagina 330]
| |
Met genoegen zal men uit de boven vermelde titels opmerken, dat de zenuwen en derzelver verrigtingen ook in ons Vaderland een onderwerp van nader onderzoek zijn geworden. Men ontwaart dergelijk streven met voldoening; want deze belangrijke werktuigen hebben in de laatste jaren vooral de aandacht der ontleed- en natuurkundigen tot zich getrokken. Een onderwerp, voor zoo vele bespiegeling vatbaar, heeft echter ook aanleiding gegeven tot menige uitweiding en vooronderstelling, op welke door den tijd nog veel zal af te dingen vallen. Mogt vooral door eenen bedachtzamen voortgang, door wikken en wegen, het steunen op daadzaken, de uitbreiding van dezen, voor de Geneeskunst zoo gewigtigen tak van wetenschap bevorderd worden!Ga naar voetnoot(*) Een gunstig verschijnsel is het ook, behalve de vertaling van den Heer middel, drie Schrijvers met oorspronkelijken arbeid te zien optreden. Wij beginnen met de Verhandeling van den Heer van der lidth. In het eerste Hoofdstuk begint de Schrijver te regt met op den voorgrond te stellen de moeijelijkheid eener behoorlijke onderscheiding tusschen eene zoogenaamde organische aandoening en het dynamisch lijden der zenuwen; zwarigheden, die uit den aard van het weefsel voortvloeijen en nog vermeerderd worden door de moeijelijkheden, die het ontleedkundig onderzoek dezer deelen in den weg staan. Gaarne stemmen wij den beoordeelaar in den Gids (1839. No. V) toe, dat men in microscopische navorschingen en fijnere chemische ontledingen voortreffelijke hulpmiddelen heeft, om zich aangaande het ontstaan en de uitbreiding der organische ziekten te verzekeren; maar wij gelooven, dat, hadde het ook in het plan van den Heer van der lidth gelegen, zijn onderwerp met dergelijke navorschingen toe te lichten, wij daardoor nog niet veel verder zouden gebragt zijn. - Bij de er- | |
[pagina 331]
| |
kenning van zoo veel, dal nog onzeker is, zoekt hij in een volgend Hoofdstuk toch aan te wijzen, hoe verre men in zekerheid ondanks dit alles gevorderd is. In dit Hoofdstuk legt de Schrijver eene uitgestrekte belezenheid aan den dag, toont bekend te zijn met de voornaamste Theoriën, en heeft deze met eene juiste beknoptheid weten over te nemen; maar, onzes inziens, blijkt juist uit de veelheid der gevoelens de nog voortdurende armoede van welbevestigde daadzaken. - Dit verhindert evenwel niet, om, in het derde Hoofdstuk, een algemeen overzigt te geven van de gebreken der zenuwen, waarbij van zelf moet vermeld worden de wijze van verdeeling naar het verschillend gevoelen der Schrijvers. Met dit Hoofdstuk wordt het algemeen overzigt besloten van hetgeen hij, om tot zijn eigenlijk doel te komen, moest laten voorafgaan. Den Schrijver bevalt geene der verdeelingen, door zijne voorgangers gemaakt; op de zijne kunnen desgelijks dezelfde bedenkingen gemaakt worden, want tot dusverre is er wel geene voldoende verdeeling gevonden. Als organische aandoening ware de ontsteking met derzelver uitgangen wel het best op den voorgrond gesteld. De irritatie der zenuwen meer als tot de dynamische aandoening der zenuwen te rekenen, zoude misschien geheel kunnen vervallen.Ga naar voetnoot(*) In elk geval zoude irritatie als aanleidende oor- | |
[pagina 332]
| |
zaak der congestie en inflammatie moeten voorafgaan; maar dan komt het organische op den voorgrond. - Uit den vierden uitgang der ontsteking zouden de Tumores, die nu een afzonderlijk gedeelte in het derde Hoofdstuk vormen, kunnen afgeleid worden; of drie en vier hadden onder één hoofd, Paratrophia, gebragt kunnen worden. Doch daar de Heer van der lidth zelf zegt, zich aan zijne aangenomene verdeeling niet angstvallig te zullen houden, zoo willen wij bij onze bedenkingen niet langer blijven stilstaan. In het tweede gedeelte, door den Schrijver Pars specialis genoemd, gaat hij voort, naar aanleiding van zijne vastgestelde verdeeling, de zenuwaandoeningen of gebreken meer bijzonder na te sporen, waarbij irritatie, benevens hypertrophie en atrophie kortelijk behandeld worden. Het voorbeeld van de mogelijke uitrekking, welke zenuwen kunnen ondergaan, door den Hoogl. van der kolk den Schrijver medegedeeld, moge eenig zijn in zijne soort, wat het voorbeeld tot dusverre betreft; maar als verschijnsel is het toch niet zoo geheel vreemd, namelijk de zenuw volgde hier slechts de ziekelijke ontwikkeling der overige deelen, en is deze bevinding niet afwijkende van hetgeen ook door otto deswege gezegd is en door den Schrijver in de noot op bl. 50 wordt aangehaald. - Over de atrophie der zenuwen is hij kort, dewijl zij dikwijls te zeer met andere aandoeningen van het ligchaam in verband staat, om als geheel zelfstandige ziektevorm beschouwd te kunnen worden. - In het tweede Hoofdstuk gaat hij tot het belangrijker gedeelte dezer Verhandeling over, tot de ontsteking der zenuwen met hare uitgangen. Hij laat eenige algemeene bedenkingen voorafgaan, met betrekking tot de ontsteking in het algemeen, en gaat vervolgens over tot de eigenlijke zenuwontsteking (Neuritis). Dit is een zeer moeijelijk vraagstuk. Bij de ontsteking moet wel degelijk gelet worden op het de zenuwen bekleedende vlies en op het daarin bevatte merg. Is het merg wezenlijk ontstoken, dan zullen er na den dood doorgaans blijkbare veranderingen overblijven, waaruit de verschijn- | |
[pagina 333]
| |
sels, bij het leven waargenomen, afgeleid kunnen worden; maar dit zal het geval niet zijn, wanneer, inzonderheid de irritatie zich alleen tot het zenuwvlies (neurilema) bepaalde. Van daar zoo dikwijls bij het leven gewigtige verschijnsels, van welke na den dood in de bewerktuiging geene of naauwelijks zigtbare sporen gevonden worden. In zoo verre behoort ook eigenlijk dit onderwerp minder tot de organische ziektevormen in den gewonen zin. De Schrijver heeft, zoo als reeds elders aangemerkt is, meer gegeven, dan de titel zijner Dissertatie belooft. Zij is ook op eene al te ruime schaal aangelegd. De Heer van der lidth komt de eer toe, eene menigte bouwstoffen verzameld te hebben, wel niet rudis indigestaque moles te noemen, maar te veel stof, om binnen zulke beperkte grenzen bewerkt te worden. De waarnemingen van zijnen Promotor zijn te kwistig medegedeeld. Zoude er geene kans zijn, dat, onder de leiding van den geleerden schroeder van der kolk, bij opvolging, meerdere jongelieden zich bezig hielden met enkele Hoofdstukken uit de Dissertatie van den Schrijver verder uit te werken en te ontwikkelen, waarbij de zich steeds uitbreidende ondervinding van een' zoo werkzamen Leermeester hun in het belang der wetenschap zeer bevorderlijk konde wezen? Is er ergens een voortgezet en bedaard onderzoek noodig, het is bij de behandeling, zoo van de natuur- als ziektekunde der zenuwen. Daar de nasporing der bewerktuiging, zoo wel in den gezonden als ziekelijken toestand, zoo bezwaarlijk is, vinden bespiegelingen zoo veel te gereeder ingang, vooral bij eene jeugdige, levendige verbeelding; en dit is vooral de weg niet, langs welken der wetenschap een blijvend nut moet verzekerd worden. Inzonderheid wordt ook hier tijd en bezadigdheid vereischt, om niet uit elk waargenomen verschijnsel tot dadelijke gevolgtrekkingen over te gaan. - Het in beweging geraken der zenuwen per reflexionem, waarvan de Schrijver bl. 61 spreekt, klinkt fraai, belooft oppervlakkig veel; maar wat blijft er eigenlijk van dit denkbeeld over bij eene strenge analysis, vooral wanneer men bedenkt, dat de beden- | |
[pagina 334]
| |
kingen omtrent de zenuwwortels van het ruggemerg, ter beweging en tot gevoel afzonderlijk bestemd, nog niet geheel opgelost zijn? De beschouwing der ontsteking, welke tot pag. 79 zich uitstrekt, is voor geen uittreksel vatbaar. Kort is hetgeen over den uitgang der ontsteking in uitzweeting (A) wordt gezegd, en het zal in vele gevallen zeer moeijelijk vallen, te onderscheiden, of het uitgezweete vocht weiachtig is, dan wel strembare lympha. - Onder B. behandelt de Schrijver den uitgang in verharding. Tot deze behooren waarschijnlijk die ontaardingen, onder den naam van tumores nervorum beschreven, welk onderwerp in ons land de Dissertatie van den tegenwoordigen Professor alexander behandeld heeft. Indien zijn Hooggel. thans dit onderwerp nog moest behandelen, zoude hij zeker deze ontaardingen als eenen uitgang der zenuwontsteking beschouwd hebben. - De uitgang C. in verweeking volgt nu. Mede een zeer moeijelijk onderwerp, vooral bij de zoo verschillende vastheid of weekheid der zenuwen ook in den gezonden toestand. Wat van de reeds behandelde uitgangen gezegd is, zoude ook op de suppuratie en gangraena van toepassing wezen, waarmede dit Hoofdstuk besloten wordt. In het derde Hoofdstuk zal de Schrijver over de zenuwgezwellen handelen; eene aandoening, gelijk hij zelf zegt, voor de grootste uitbreiding vatbaar, en waarin, volgens de thans gemaakte vorderingen, nog geene bepaalde orde te brengen is. Daar de Schrijver zegt, dat hij onder dezen titel alle die gebreken der zenuwen verzamelen zal, welke met eenigen grond hiertoe gebragt kunnen worden, zoo kon dit Hoofdstuk geen der minst uitgebreide wezen. Hij wil in geene te strenge verdeelingen treden, om niet nog meer verwarring te brengen, waar duidelijke onderscheiding, om wel te bevroeden redenen, zoo moeijelijk is. Hier vooral is niet weinig stof voorhanden tot eene toekomstige ziektekunde van het zenuwstelsel, en alzoo veel te veel voor eene Dissertatie. Men zoude eene beoordeeling moeten schrijven, grooter dan de Dissertatie | |
[pagina 335]
| |
zelve, wilde men alles naar behooren nagaan en waarderen. Wij gaan dus, na het reeds voeger aangemerkte, de tubercula nervorum, het neuroma voorbij, en vermelden hier alleen de, gelijk de Schrijver zelf zegt, zoogenoemde beenwordingen der zenuwen, omdat nog onlangs eene afzonderlijke waarneming van eene verbeening van het ruggemerg gewaagde, die echter later bewezen is in eene dwaling bestaan te hebben. Uit de aanhalingen van den Schrijver en uit de door hem medegedeelde waarnemingen blijkt, dat waarschijnlijk alle waarneming van verbeening der zenuwen in eene misvatting bestaat door afzetting van kalkstof op of in het neurilema voor verandering van het zenuwmerg zelf te hebben aangezien. Niet geheel zelden zijn toch beenplaatjes in het spinneweb van het ruggemerg, in enkele gevallen kan die stof zeer toenemen, het zenuwmerg als verdringen, en zoo tot die misleiding brengen, welke ook bij de daar vermelde waarneming schijnt te bestaan. In het vierde Hoofdstuk zal de Schrijver nog over eenige ontaardingen der zenuwen spreken. Over welke? Met enkele woorden duidt de Schrijver die aan, maar belijdt bij vele óf de nog bestaande gebrekkige kennis, óf het onvermogen om vooreerst verder voort te kunnen gaan. Wij willen dan ook in dit onderwerp niet dieper treden; onze beoordeeling is in zekeren zin reeds te uitvoerig geworden: wij zullen dus ook de Corollarea met stilzwijgen moeten voorbijgaan, hoe belangrijk sommige ook zijn en de Schrijver hier en daar gewigtige bedenkingen zal uitgelokt hebben. Het geheel kan beschouwd worden als een bewijs van vlijt en zeer wèl besteden tijd. Het onderwerp getuigt van een zeker stout streven, een beproeven, tegen welken last men opgewassen is. In elk geval heeft de Heer van der lidth in zijne Dissertatie een onderwerp behandeld, waarmede hij door geheel zijn leven zich zal kunnen bezig houden, en ook aan het einde zijner loopbaan (moge zij voorspoedig zijn!) zal hij, na eenen welvolbragten levens- | |
[pagina 336]
| |
tijd, omtrent zijn onderwerp moeten verklaren: vita bre vis, ars longa!
(Het vervolg hierna.) |
|