Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 322]
| |
Het aandenken van Hendrik van Zutphen onder zijne Landgenooten vernieuwd door C.H. van Herwerden, C.H.z., Theol. Doct. en Predikant te Groningen. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1840. In gr. 8vo. 203 bl. f 2 - :Onder de mannen, die zich door het voorbereiden der gezegende Kerkhervorming eene billijke aanspraak hebben verworven op de erkentenis der nakomelingschap, staat hendrik van zutphen op eene eervolle plaats. Hij werd aldus genoemd naar zijne geboortestad, waar hij in of omstreeks het jaar 1488 het leven zag, trad reeds in jeugdigen leeftijd in de orde der Augustijnen, en maakte kennis met den beroemdsten aller geestelijken van die orde, luther, die zich met warme vriendschap aan hem hechtte, en op zijne denkwijze eene beslissende rigting verkreeg. In zijn vaderland teruggekeerd, was hendrik eerst als Prior te Dordrecht, later te Antwerpen, te Wittenberg en te Bremen met ijver in onderscheidene opzigten werkzaam aan de Hervorming, tot dat hij te Dithmarschen in het jaar 1524 den marteldood onderging, sterk door het Christelijke geloof, welks kracht hij nog in zijn sterven ondervond en toonde. Deze geloofsheld is minder algemeen bekend, dan hij verdiende, vooral bij zijne landgenooten, en het was daarom eene gelukkige gedachte van den wakkeren Vaderlander, wijlen den Dichter staring, den Eerw. van herwerden op te wekken, om de nagedachtenis van zijnen edelen stadgenoot door een schriftelijk gedenkteeken te vereeren, gelijk hem in het jaar 1830 op het veld, waar hij zijne leer met zijnen dood bezegelde, een gedenkteeken werd opgerigt, waarvan eene afbeelding dit werkje versiert. Loffelijk heeft de Heer van herwerden zich van die taak gekweten. In zes Hoofdstukken geeft hij van het leven en de werkzaamheid van van zutphen een berigt, dat zich door belangrijkheid van inhoud en eene juiste | |
[pagina 323]
| |
historische kritiek, naar Ref.'s inzien, kenmerkt. Vlijtig heeft hij daartoe gebruik gemaakt van oudere en jongere Schrijvers, vooral van de monographie van heinr. mühlius, Dissertatio de vita et gestis henrici Zutphaniensis, Martyris Dithmarsici, memoriae ejusdem pie renovandae, solemniterque celebrandae dicatae, ac dicta publice, 1714 (in Dissertt. Kil. 1725), hem door den Hoogleeraar kist bezorgd; gelijk van meerdere thans zeldzame werken, gelijk diercxens, Antv. Christo nasc. et cresc. en anderen. Van de stellingen, door van zutphen in het jaar 1521 te Wittemberg verdedigd, geeft van herwerden niet alleen den tekst in het Nederduitsch en in het oorspronkelijke platduitsch, maar ook eene juiste beoordeeling. Hoe luther de Bremers troostte over hendrik's dood, en hoe, door de oprigting eener obelisk op het Heider-kerkhof, hem drie eeuwen na zijnen marteldood eene hulde werd bewezen, die de stichters evenzeer, als het voorwerp derzelve vereerde, vermeldt van herwerden in de twee laatste Hoofdstukken, met mededeeling der Inwijdingsrede, door den Predikant schletelig bij die gelegenheid gehouden. Wij danken den Heer van herwerden voor dit belangrijke geschrift. Gelijk het eene waardige plaats in het Archief voor Kerkelijke Geschiedenis van de Heeren kist en royaards zou hebben kunnen beslaan, zoo is nu voor deszelfs meer algemeene verspreiding door de afzonderlijke uitgave althans niet minder gezorgd. Het strekke ter meerdere waardering van de onsterfelijke diensten, die de Vaderen aan het ontsteken van dat betere licht hebben bewezen, in welks weldadige stralen wij ons verheugen. Dit kan nooit te veel herinnerd, nooit te veel met daadzaken gestaafd worden. En hoe meer weinig bekende daadzaken en verdiensten iemand te dezen in het licht stelt, des te grooter is zijne aanspraak op den dank zijner landgenooten. Hoe christus ook in meer donkere dagen leefde in zijne Gemeente, en het geloof in Hem alles doet overwinnen, dat mag wel met klemmende voorbeelden bevestigd worden. Het strekt toch ook tot bemoediging bij vrees - | |
[pagina 324]
| |
en niet ongegronde vrees - voor verschijnselen, die eene verdonkering schijnen aan te kondigen van het licht des vrijen onderzoeks en des reinen, Bijbelschen Christendoms. Dat de Heer der Gemeente licht kan scheppen in de duisternis, en men alle dingen vermag door christus, die kracht geeft; al ware dit het eenige, dat uit deze levensbeschrijving te leeren is, dan ware hare uitgave reeds een gezegend teeken des tijds. Met dit oog bezien, wordt de Kerkelijke Geschiedenis dubbel belangrijk. Het geeft haar geest en leven. Indien wij iets zouden aanmerken op den verdienstelijken arbeid des Heeren van herwerden, dan ware het, dat hij hier en daar zijne redeneringen en gevolgtrekkingen wel wat verre uitstrekt. Daarvan mogten tot proeven verstrekken hetgeen hij bladz. 9 zegt over den door hendrik bij zijne intrede in de Augustijner-orde aangenomen naam van johannes; bladz. 12, over de daar aangehaalde woorden van luther, en welligt nog meer. Ook zouden wij opmerken, dat bij de melding van nicolaas van cusa beter, dan D. I. bladz. 165 van het Kerkelijk Archief, aangehaald ware de uitvoerige Verhandeling over dien Kardinaal door Dr. swaeue, ald. D. IX. bladz. 1-115. Maar welligt was de laatste nog niet in het licht, toen dat gedeelte van het werkje geschreven werd. Het valt ons hier in, dat de Bijdr. tot de Gesch. d. Evang. Luth. Kerk in de Nederl. 2de Stuk een geschiedkundig berigt behelzen van den marteldood van h. van zutphen, door den Eerw. reudler; maar ook dit werd later uitgegeven. Wij willen deze aankondiging besluiten met mededeeling van twee plaatsen: ‘Niet kunnen wij nalaten, hier met een warm vaderlandsch gevoel het op te merken, hoe eene zoo belangrijke stad, als Bremen, door Nederlanders, waaronder twee Noord-Nederlanders, is hervormd. Pleegt men de Emder-kerk de Moederkerk van Nederland te noemen, omdat Emden velen onzer vlugtelingen, tijdens alba's dwingelandij, herbergzaam heeft opgenomen: men ver- | |
[pagina 325]
| |
gete dan toch ook niet, wat Nederland gedaan heeft, om een gedeelte van Noord-Duitschland te hervormen!’ Bladz. 113. ‘Gewis kan men niet, dan diep betreuren, dat hetzelfde Antwerpen, welks bevolking nu in massa opstond, om eenen voornamen aanhanger van luther te bevrijden, straks in het domste bijgeloof anderwerf werd gedompeld, om daarin nog drie eeuwen lang, en Gode is het bekend, hoe lang nog na dezen, te liggen weggezonken. Donkere wegen der Voorzienigheid! Maar ook waarschuwend voorbeeld voor hen, die, onder ons, nu nog het zuiver Evangelielicht genieten, dat zij er toch de oogen voor geopend houden, en een voorregt waarderen, dat ook hun zou kunnen worden ontnomen! Had er toch, bij een volgend geslacht, te Antwerpen en elders in de Zuidelijke Nederlanden, meerdere prijsstelling op dat voorregt geheerscht, en had men dit geschat boven stoffelijke dingen: men zou zich met die Gewesten vereenigd hebben gehouden, die trouw bleven aan het eenmaal erkende en aangenomen beginsel, en die hunne gewetens- en Godsdienstvrijheid voor geen geld van de wereld wilden afstaan.’ Bladz. 100. Op deze aanhaling laten wij volgenGa naar voetnoot(*): | |
De mogelijkheid, dat het Koningrijk Gods van een volk wordt weggenomen; ter waarschuwing voorgesteld in eene Leerrede over Luk. XX:16b. Door L. Schukking, Predikant te Groningen. (Uitgegeven ten voordeele van de Hervormde Gemeente, te Liebitz, in Bohemen.) Te Groningen, bij C.M. van Bolhuis Hoitsema. 1840. In gr. 8vo. 32 bl. f : - 30.Het denkbeeld, met een woord in de aangehaalde regelen aangegeven, wordt in deze Leerrede zoo ontwikkeld, | |
[pagina 326]
| |
dat de mogelijkheid wordt aangetoond, dat het Koningrijk van God van ons weggenomen worde, daar het Christendom zulks niet wederspreekt; onze betrekking tot hetzelve het niet verhindert; de geschiedenis het bevestigt. Vervolgens wordt ontwikkeld: wee ons! indien ons zulks gebeurde; want wij zouden daardoor eene zware schuld op ons laden: bij de nakomelingschap, bij het voorgeslacht, bij God en den Heiland. Eindelijk wordt het geloof in jezus christus aangeprezen, als middel, om dit te verhoeden. Wij mogen de lezing dezer Leerrede aanprijzen, om hare ernstige bedoeling en het stoffelijke voordeel harer uitgave; ofschoon wij, openhartig gezegd, niet kunnen instemmen met de loftrompet, die in het Tijdschrift: Waarheid in liefde, 1841, St. 1, bl. 207, gestoken wordt over ‘den diepzinnigen inhoud, die in eenen krachtvollen stijl voortreffelijk wordt ontwikkeld.’ |
|