soort, dan in het gemeen de vroegere scholen voor het lager onderwijs.’
Er bestaat dus groote behoefte aan goed ingerigte Bewaarscholen, van welke men in Frankrijk vooral, onder den naam van Salles d' asyle, veel werk heeft gemaakt, en dat met een altergelukkigst gevolg, zoodat jonge kinderen, die anders onverzorgd en verwilderd zouden opgroeijen, nu in deze inrigtingen verzorgd en opgepast worden niet alleen, maar ook door gezonde spelen in ligchaamskracht geoefend, aan orde en zedelijkheid gewend, en hun de eerste godsdienstige en zedelijke denkbeelden ingedrukt worden. Hierdoor wordt later verstandelijk, zedelijk en godsdienstig onderwijs voorbereid, eene verkeerde huiselijke opvoeding voorgekomen, eene goede in de hand gewerkt, en alzoo de grond gelegd voor hetgeen het groote doel van alle opvoeding is, de kinderen te vormen tot nuttige leden der maatschappij en zedelijk goede menschen. Met wijsheid heeft men begrepen, het opzigt over deze inrigtingen aan vrouwen te moeten opdragen, als zijnde het zachter, teederder geslacht hiertoe, ook blijkens de ondervinding, het geschiktste.
Hoe wonderspreukig het schijne, het is nogtans waar, dat die klassen, welke de grenzen daarstellen van het maatschappelijke leven, de hoogste en de laagste standen, aan deze inrigtingen meer behoefte hebben, dan de middelklassen der maatschappij. De eersten hebben veelal de ongelukkige gewoonte, het opzigt over hunne kleinen geheel aan dienstboden over te laten. Zij worden na en dan eens, als eene hooge gunst, in de tegenwoordigheid van Papa en Mama gebragt, waar zij zich dan zoo stijf en kunstmatig gedresseerd moeten vertoonen, dat hun deze gunst zeer onaangenaam en vervelend is, en zij niets liever wenschen, dan de parade met hun van buiten geleerd dienaartje en dienaresje te mogen eindigen, en teruggebragt te worden naar de kinderkamer, waar, ach! soms de verstgaande onachtzaamheid der praatzieke dienstboden, soms, hetgeen nog erger is, het strooijen van de eerste zaden van leugen, bedrog, oneerlijkheid, wellustigheid, en wat niet al! het kenmerk is van de opvoeding der teedere en voor alle indrukken zoo vatbare jeugd. Wat moet de onderwijzer met zulke kinderen aanvangen? Wat de maatschappij er van verwachten? De Heer van teutem is op dit punt al te oppervlak-