| |
Zedig-vrijmoedige Bedenkingen tegen een, in gerucht zijnd, Concordaat tusschen Z.M. Willem II en den Pauselijken Stoel. Derde Druk. Te Amsterdam, bij A.B. Saakes. 1841. In gr. 8vo. 26 bl. f : - 25.
Het Concordaat. Een woord van opwekking aan de Protestanten in Nederland. Te Amsterdam, bij J. Müller. 1841. In gr. 8vo. 24 bl. f : - 10.
Deze beide stukjes betreffen een dezer dagen veel besproken, in zichzelf merkwaardig, om de mogelijke gevolgen
| |
| |
gewigtig onderwerp: het kan dus nuttig zijn, dat hetzelve ook schriftelijk voor het Publiek behandeld worde, om de gedachten en gevoelens daaromtrent te leiden, vooral van de genen, die op het al of niet tot stand brengen van de bedoelde zaak invloed kunnen hebben; mits evenwel dat die behandeling met gematigdheid geschiede, en wel door iemand, die zich daartoe niet met ongewasschen handen begeeft. - Zoodanig iemand vindt Referent vooral in den Schrijver van No. 1, in wien hij, zoo hem niet alles bedriegt, eenen zeer bekenden, door en door kundigen, door zijne kerkelijk-historische schriften zijne bevoegdheid in dezen overvloedig bewezen hebbenden Schrijver, wien het in zijnen ouderdom nog niet schemert, meent te herkennen. - Over het al of niet wenschelijke van een Concordaat zegt hij, bl. 2: ‘Ik heb dat getoetst aan drie vragen: Is het noodig? Is het raadzaam? Is het voor den Koning voegzaam en oorbaar, bijzonder bij den aanvang zijner Regering? Van welk toetsen bij mij de uitkomst geweest is: Neen! het ware niets goeds, veeleer in groote mate verderfelijk; het is niet te wenschen, maar te vreezen en te schuwen.’ - Ref. zal de punten van deszelfs betoog, zoo veel mogelijk met de eigene woorden, kortelijk trachten aan te wijzen, de lezing en overweging van het betoog zelf allezins aanbevelende. I. ‘Is het noodig?’ Om het Concordaat van 1827? Doch dit was voor ons Koningrijk, zoo als het toen zamengesteld was; maar daar die zamenstelling ophoudt, vervalt ook het daarop gegronde Concordaat, dat zelfs Koning willem I nooit ten uitvoer gelegd heeft. Van wege de Roomschkatholieke Kerk zelve dan? Voorzeker ‘niet van wege gebrek aan orde in hare inrigting, of aan gepasten sieraad en luister,’ want dit een en ander bezit zij; ‘noch ook van wege de orde en rust in haarzelve,’ want het Koninklijk gezag, ondersteund
door de goede gezindheid harer Priesters, zal deze wel weten te handhaven. - II. ‘Is het raadzaam?’ Neen! want 1. aan zulke verdragen met den Pauselijken Stoel is, blijkens de ondervinding, doorgaans eenige onzekerheid en later veranderde uitlegging eigen. 2. De kosten ten gevolge daarvan zouden niet gering, en thans vooral ongeraden zijn. 3. Er is veel meer gevaar voor botsing tusschen de kerkelijke magt, die dan, als Bisschoppelijke, de handen meer vrij en onafhankelijk hebben zou, en de staatsmagt, welke laatste, althans in ons
| |
| |
Land, niet altijd groot genoeg zou kunnen zijn, om het kwaad, dat uit de eerste ontstaan kan, te weren. - III. ‘Is het voor den Koning voegzaam en oorbaar, bijzonder bij den aanvang zijner Regering?’ Neen! onwaardig, schadelijk, verderfelijk! 1. Het past niet, dat Z.M. in zijn Rijk bevelen en toelatingen van den Paus van Rome, alsof die Opperkoning ware, late uitgaan, en zijn Koninklijk gezag, in menige aanstelling, den Bisschop in zijn Seminarie toegestaan, ten eenemale prijs geve. (Wanneer de Schrijver hier bij tegenstelling de aanstelling van de Theologische Professoren der Hervormden, (aller Protestanten) als ‘van den Koning uitgaande,’ vergelijkt, dan zij het Ref. vergund hierbij op te merken, dat die aanstelling toch in de eerste plaats van de voordragt der Curatoren van de Akademiën en Atheneën uitgaat, en dus, even als die der Hoogleeraren in andere Faculteiten, meer uit een wetenschappelijk oogpunt moet beschouwd worden.) - 2. Het past Z.M., als belijder van de Hervormde Godsdienst, niet, bij het sluiten van een Concordaat met den Pans, den persoon en het aanzien van een' Roomschkatholiek te vertoonen. (Dit zou Ref. niet gaaf durven zeggen: Z.M. erkent hem daarmede niet anders, dan als Geestelijk Opperhoofd van het Roomschkatholiek Kerkgenootschap; maar evenwel, ook als zoodanig, dit geeft Ref. toe, heeft het weinig voegzaamheid, over het Z.M. toekomend staatsgezag en toezigt op deszelfs inwendige belangen met een' vreemd' Vorst te gaan transigeren.) - 3. Het zal, bij den aanvang van Zr. Ms. regering, een' meestal ongunstigen indruk maken. a. Het herinnert wederom eene mogelijke, maar door Noord-Nederland niet gewenschte vereeniging met België, om welks wille het Concordaat van 1827 eigenlijk gemaakt was. b. Het zal aan menige Roomschkatholieke Kerkelijken, ja aan
duizenden Roomschkatholieke Leeken, vooral in onze koopsteden, tot zeer klein genoegen, zoo niet tot misnoegen zijn; (zoo als reeds, voegt Ref. er bij, de ondervinding, in 1827, bij niet weinige Geestelijken en Leeken, zelfs in Noordbraband, geleerd heeft) en zoo is het ook thans reeds: ‘menige andere Roomschkatholieken zwijgen,’ zegt de Schrijver, bl. 22, 23, ‘zijn over de nieuwe zaak zelfs bekommerd; en de Protestantsche Kerk, drie vijfde gedeelten van het Noord-Nederlandsche Volk uitmakende, en gewis het aanzienlijkste, beschaafdste, en rijkstgegoede gedeelte is - te on- | |
| |
vrede, diep bedroefd, bang bekommerd. Amsterdam verbidt zich den Bisschop, en Utrecht, aldaar de burgerij en menige der aanzienlijkste familiën van het Vaderland, schrikt voor de gedachte, dat zijne beroemde Hoogeschool voor den Bisschopszetel, (zoo al niet terstond, dan toch eenigen tijd later) zou verbannen zijn!’ - Met een kort vermaanwoord aan gematigd gezinden onder onze Roomschkatholieken, Kerkelijken en Leeken, eindigt de Schrijver, hen opwekkende, om, indien zij al eene Episcopale inrigting verlangen, deze volstrekt niet te verlangen door een Concordaat, maar door een door de Regering, gelijk bij de Protestanten, gegeven (Ref. zou liever zeggen, zoo als het waarlijk is, een van het wettig inlandsch Kerk bestuur uitgaand, en door den Koning gesanctioneerd) Reglement. - Moge dit welgeschreven stukje in handen van de zoodanigen komen, die op 's Lands hooge Regering invloed kunnen hebben! moge het door dezulken tot kennis en ernstige overweging van Z.M. zelv' gebragt worden; want, zegt Ref. met den Schrijver, bl. 24, ‘ook overdreven en zelfs weinig gegronde weêrzin (maar geheel ongegrond is deze voorzeker niet!) tegen eene nieuwigheid, tot welke van geene zijde noodzakelijkheid dringt, zoo die plaats heeft bij ver het grootere deel der onderdanen, mag wel een groot gewigt hebben
in het oog des Konings, wien het immers lief is, weltevredenheid en genoegen te spreiden, die met edelen zin er zich op toelegt, om door zijne Regering, terstond bij haren aanvang, zoo veel in hem is, de harten in te nemen.’
Om het gewigt der zaak heeft Ref. bij dit stukje wat langer willen stilstaan; maar des te korter kan hij nu over No. 2 zijn, hoewel het een even goed oogmerk heeft. Immers dit is niet alleen na No. 1 opgesteld, waaraan het billijk dezen lof geeft, (bl. 6) dat het ‘de zaak in al hare deelen en aan alle zijden te beschouwen geeft;’ maar het bevat ook onder eene andere, wel zoo gemakkelijke en behagelijke form dezelfde zaken, hoewel het er minder diep intreedt, en het levert daarenboven ook niets nieuws. - De Schrijver toont eerst groote bevreemding, dat men zich de bewuste zaak niet meer openlijk aantrekt. (Wie hij echter bedoelt (bl. 5) met ‘die ijveraars, die in de laatste jaren zoo zeer gezwoegd hebben, om bijzonder in de Hervormde Kerk alles te hervormen,’ betuigt Ref. niet te weten.) Eerst op bl. 9 komt hij tot de zaak in geschil, en toont achtervolgens, dat
| |
| |
de Koning, met het sluiten van een Concordaat, van zijne regten weggeeft; - hoewel Protestant, nogtans den Paus voor het Opperhoofd der Christelijke Kerk erkent; (doch men zie onze aanmerking op dit punt hierboven!) - de Protestanten vernedert, door meer toezigt op hen te houden; (het toezigt houden op de Roomschkatholieken zou nogtans kunnen bestaan, al ware het onder eene andere form: en heeft het Nederlandsche Hervormde Kerkgenootschap zich thans over het toezigt der hooge Regering meer te beklagen, dan in den tijd der Republiek, toen er op elke Provinciale Synode Commissarissen-Politiek tegenwoordig waren, eigenlijk ja ne quid detrimenti caperet respublica, maar men weet, met welk eenen grooten invloed; en toen plaatselijke Regeringen niet zelden, bij het ap- of improberen van beroepene Predikanten, eene souvereine magt uitoefenden?!) - verder, dat de Koning hierdoor de tevredenheid der Protestanten en hunne goede verstandhouding met de Roomschkatholieken zal storen; - groote nadeelen van de uitbreiding der Pauselijke magt doen vreezen; - en wat de Roomschkatholieken zelve betreft, niet noodig heeft dit te doen. (Wat het hiertoe doet, (bl. 19) te vragen, waarom de Leeraars en Kerken der Afgescheidenen niet uit de openbare schatkist onderhouden worden, betuigt Ref. niet te begrijpen.) - Alles eindigt met eene opwekking des Schrijvers aan zijne landgenooten van verschillenden stand, om zich deze zaak aan te trekken. - Ref. vindt dan in dit stukje hoofdzakelijk dezelfde bedenkingen tegen het Concordaat, als in het eerstgemelde, en in dienzelfden geest zeer goede opmerkingen, maar in eene minder geleidelijke orde en met minder doorzettende kracht van bewijsvoering in het midden gebragt: doch wegens de groote zaak, die het op zijne wijze zoekt te bevorderen, en waarmede hij het in de hoofdzaak eens is, wil hij het gaarne aanprijzen aan degenen, die niet in de gelegenheid mogten zijn, om zich het andere aan te schaffen.
|
|