Dichters! Maar in dat stuk is toch ook weder veel, dat Rec. hinderde. Omdat de Heer beets cum suis dwaas genoeg was, om zonder reden, zonder dat dit wezenlijk in hunne ziel lag of door hunne omstandigheden veroorzaakt werd, den zwartgallige uit te hangen, of liever byron na te apen, omdat die toen in de mode was, heeft hij daarom regt, om met verachting van den Engelschen Dichter te spreken, en omdat hij zelf moet bekennen, dat die zwartgallige somberheid bij hem gemaaktheid was, haar bij dezen ook als zoodanig uit te krijten? Byron was een groot, een zonderling, ongelukkig Genie, en het is een ergerlijke eigenwaan, die den Engelschen Dichter met zichzelven als op ééne lijn wil stellen. Wij zouden den Schrijver raden, eens te lezen, wat ullmann, in de Studien und Kritiken, in zijn voortreffelijk stuk: Ueb. d. Cultus d. Genie, over byron gezegd heeft; hij zou hem en als mensch en als Dichter regtvaardiger beoordeelen. Kan byron het helpen, dat hij zoo vele ongelukkige naäpers gevonden heeft, en dat deze zich zelve daardoor bespottelijk hebben gemaakt? Hij heeft zich en zijnen trant nooit als voorbeeldig aangeprezen, en waarschuwde meermalen tegen het verkeerde, dat hij zelf in zijne manier erkende. Maar die verkeerdheden werden door zoo vele voortreffelijkheden bij hem opgewogen! Moesten onze jonge Dichters eens afstand doen van al de schoone verzen, die zij van hem geleend hebben, en waarmede zij als hunne eigene pronken, wat zouden zij menige veer moeten laten varen, van welke de minste menschen vermoeden, dat zij geleend is!
Op dit stuk volgen verspreide Verzen. Er zijn daaronder, die gerust aan de vergetelheid hadden kunnen worden overgelaten, maar ook anderen, die wezenlijk fraai zijn. Onder de oorspronkelijken bevielen Rec. vooral Rijmelarij en Verjaarvaarzen. Het eerste is kunstig en gemakkelijk gedicht, en mag als eene gelukkige proeve in deze soort van voetmaat worden beschouwd. Van de vertalingen verdienen verscheidenen met regt hare plaats.
Het oordeel van Rec. over dit bundeltje is dus niet geheel gunstig. Hij erkent gaarne, dat hier en daar goeds, ja zelfs voortreffelijks wordt gevonden; maar er is veel kaf onder het koren. De Heer beets loopt gevaar, dat hij tot de dwaling vervalle, alsof alles, wat uit zijne pen vloeit, onverbeterlijk is en gedrukt moet worden; eene dwaling, die