| |
Bekroonde Stukken door de Antwerpsche Rederijkkamer de Olijftak, ter gelegenheid van de plegtige inhuldiging van het Standbeeld van P.P. Rubens, den 15 Augustus 1840. Antwerpen. Drukkerij van Jos. M. Jacobszoon. 1840. In gr. 8vo. f: - 75.
Gelijk ieder land en volk, dat zijne groote en beroemde mannen vereert, gaarne derzelver roem en nagedachtenis aan de late nakomelingschap ziet overgebragt, zoo verlangde ook België de eer en kunstluister der Schelde-stad te verheerlijken, door de nagedachtenis van den wereldberoemden Schilder, wiens levens- en schilderszon, vóór twee eeuwen, binnen hare muren, werd uitgedoofd, door welsprekendheid en dichtkunst, door graveerstift en beitel te huldigen. Bekend is het, welke feesten en plegtigheden het stedelijk be- | |
| |
stuur der stad Antwerpen bij programma verordende, om het tweede eeuwfeest ter eere van rubens te vieren; waaronder dan ook, op den 15 Augustus, de uitdeeling der prijzen aan rubens lofverkondigers zoude plaats hebben.
Die uitdeeling zoude geschieden van wege de Rederijkkamer de Olijftak, die, ter vereeuwiging van den Schildervorst, aan alle Nederduitsche letteroefenaren uitnoodigingen had gedaan, om, gelijk de Geheimschrijver der Kamer, in zijne Redevoering voor deze bekroonde stukken, zegt, ‘den grooten man naer waerde te bezingen en zijnen lof door den mond der welsprekendheid te doen uitgalmen.’ Die uitnoodiging vond ook in Nederland weerklank: een aantal stukken werd, op de prijsvragen, door de Rederijkkamer uitgeschreven, ingezonden, en - wij dragen er roem op - twee Nederlanders droegen den palm weg: de Heer immerzeel werd voor zijne Lofrede op rubens met den uitgeloofden eereprijs bekroond; terwijl de begaafde petronella moens voor haar gedicht: Antwerpen verheerlijkt door de groote mannen, die het heeft voortgebragt, eenen lauwer van gelijke waarde behaalde.
Wij gaan tot de aankondiging dier beide stukken met genoegen over, vooraf nog aanmerkende, dat ook hier in de Redevoering van den Geheimschrijver blereau eene geestdrift voor eigene taal en letterkunde doorstraalt, die afkeerig is van ‘eene mode-tael, welke eenige krankzinnige hoofden den vreemdeling ontleend hebben, en welke met het volkskarakter niet overeenstemt.’
Wij achten ons geroepen noch voelen ons gestemd, om het stuk van den Heer immerzeel aan ál de vereischten van eene Lofrede te toetsen, of alles, wat rhetorische verdeeling en vorm vereischen, schroomvallig te onderzoeken. De Schrijver had een onderwerp, geheel voor eene Lofrede geschikt; hij had eene rijke, onuitputbare stof, die zich van vele en verschillende zijden hoogstbelangrijk kon laten behandelen, 's Mans opstel is echter meer eene uitboezeming, eene uitstorting van het ontgloeide kunstgevoel, dat, in geestdrift ontvlamd, zich hier minder aan kunstregelen boeit, maar eenen vloed van edele lofverheffingen stroomen doet, die ons overal heenvoert, waar rubens zich het schitterendst en in al zijne grootheid vertoont. Meesterlijk wordt het karakter des Schilders geteekend; voortreffelijk zijne beschaafdheid, ongedwongene welgemanierdheid en be- | |
| |
vallige hoffelijkheid gemaald, en met eene edele verheffing wordt de Lezer op het standpunt gebragt, van waar de Lofredenaar verlangde, dat men rubens beschouwen zou, - op dat der edele Schilderkunst. Alle zwarigheden, die rubens op zijne kunstbaan had door te worstelen, worden met fiksche trekken voorgesteld, die steeds dienen moeten, om den voortreffelijken Schilder hooger en hooger te doen uitkomen.
Afdoende wederlegt immerzeel de bel rompene aanmerking, die er op de kruisoprigting wel eens gemaakt is, en de reuzengestalten betreft der geregtsdienaren, die met de uitvoering van het vonnis des doods belast werden. Deze wederlegging toont evenzeer, hoe de Lofredenaar in den hoogen kunstgeest van rubens is ingedrongen, als hoe hij zelf in de geheimen der kunst is ingewijd, daar het groote contrast tusschen de ruwe soldaten en den christus noodig was, om het edele denkbeeldige schoon van het Christusbeeld te meer te verheffen en te doen uitkomen.
Hoe rubens zijne offers beurtelings aan de kunst en aan de staatkunde bragt, en de erkentenis van Koningen en Vorsten ontving, wordt aan het slot der Lofrede opgegeven; en ook over dit geschiedkundig gedeelte van rubens leven ligt een kleur en gloed van beschrijving, die onze belangstelling niet vermindert, ons gevoel niet doet verflaauwen, maar integendeel dezelfde opgewondene geestdrift in ons binnenste doet levendig blijven; terwijl de schets van zijne huiselijke en burgerlijke betrekkingen keurig en roerend heeten mag.
Wie rubens als edel mensch, als Christen, hoog ingenomen met de Godsdienst, als verdienstelijk staatsman, als voorbeeld van ijver, van trouw in vriendschap, als voorstander van het goede en verhevene, als teeder en ouderlievend, als nederig en minzaam wil leeren kennen, zal bij deze Lofrede niet onvoldaan blijven, doch wie al den gloed van rubens schildertalent in één brandpunt wil verzameld zien, zal zich niet kunnen verzadigen aan de lezing van een stuk, waarin stijl en beelden, met al de bloemen der welsprekendheid, zonder noodeloozen opschik of ijdelen pronk, vreemd van gezwollenheid en klinkklank, zich vereenigen, om ons voor rubens en zijne kunst in geestdrift te doen ontvlammen, en bij iedere bladzijde den wierook van erkentenis zijnen Lofredenaar toe te zwaaijen.
| |
| |
Zoo wel om bij sommigen onzer Lezers, die meermalen rubens meesterstukken aanschouwden, het genot der herinnering van zoo veel schoons en verhevens te vernieuwen, als ter proeve van den stijl des Heeren immerzeel, deelen wij het volgende mede: ‘Het zijn de gewrochten van zijnen vruchtbaren geest, die de harten hier tot tranen bewegen bij de beschouwing van het lijden des eeniggeborenen Gods, afgedaald in het vleesch, om het gevallen menschdom van uit den staat zijner diepe ellende op te beuren, en door berouw en boete genade te verwerven; die ons dáár met dankbare teederheid vervullen bij de afbeelding der heilige Moedermaagd, zich verlustigende met het op haren schoot spelend Christuskind; of met gevouwen handen hare voorbede voor boetvaardigen ten hemel opzendende; en die ginds weder ons in aanbiddende verbazing zetten bij de voorstelling van de wonderdaden des ouden en nieuwen Verbonds (?) en bij de afbeeldingen der heiligen en martelaren, die dienstbaar waren aan het groote werk der verlossing en de onwankelbaarheid van hun geloof met hun bloed bezegelden. Dat zij allen, die ooit het voorregt genoten, deze meesterstukken, omgeven van al het indrukmakende van altaarpracht en beitelpraal in Gode geheiligde tempels, te aanschouwen, - dat zij allen getuigen, hoe zij zich daarbij te moede gevoelden, - getuigen, of zij op dat oogenblik niet als door eene heilige siddering bevangen werden, en reeds ter aarde zonken om den levenden God te aanbidden, eer zij het tooververmogen des kunstenaars bewonderen konden!’
Heeft de beoordeelende Commissie der Rederijkkamer de verdiensten van den Heer immerzeel gehuldigd, Ref. doet het met haar; en hij, die een' krans voor den onnavolgbaren rembrandt vlocht en zijne schilderverdiensten verhief, en daarvoor den lauwer der overwinning, in het strijdperk, door de Maatschappij van fraaije Kunsten en Wetenschappen geopend, in haren zilveren eerpenning wegdroeg, ziet zich hier waardiglijk met gouden loovers omkranst, die kunstgevoel en smaak, geestdrift en vaderlandsliefde hem aanbieden; terwijl zijne hulde rubens zal vereeren, zoo lang diens standbeeld staan zal, en immerzeel zelf als Schrijver, Dichter en fijn kunstbeoordeelaar door Nederland en België zal worden hooggeschat en vereerd.
Des Heeren immerzeel's leven en krachten worden gerekt, opdat nog verder de Schilderkunst en hare Geschie- | |
| |
denis, door het voltooijen van zijne belangrijke onderneming, om de levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders; Beeldhouwers, Graveurs en Bouwmeesters, van het begin der XVde eeuw tot heden, te beschrijven, meerder opgeluisterd en verrijkt moge worden!
De correctie heeft hier en daar de Vlaamsche spelling niet uitgewischt. Wij troffen ergens reuzenstal voor reuzengestalte aan, en kunnen het gebruik des eersten woords niet aanbevelen.
Het Dichtstuk van Mejufvrouw moens beslaat eene waardige plaats achter de Lofrede van den Heer immerzeel. In vloeijende verzen en afwisselenden maat worden de groote Mannen, die Antwerpen heeft voortgebragt, bezongen. Door deze afwisseling heeft de Dichteresse die eentoonigheid trachten te vermijden, die anders wel eens het bezingen van dergelijke onderwerpen eigen is. Wij vinden hier wel niet die hooge poëtische vlugt, of die verrassende grepen, die ons verrukken en in bewondering opvoeren; maar wij missen dan ook hier al dat trompetten en bazuinsteken, waarvan de klanken slechts in de lucht vervliegen en niets voor het gevoel overlaten. Het Gedicht is geheel in haren bekenden zedigen en waardigen trant; terwijl hare dichterlijke beelden nu en dan schoon gekozen en volgehouden zijn: doorgaande vinden wij dit eene keurige eigenschap in het vers. Het is overigens eene ondankbare taak, dergelijke onderwerpen te bezingen: niet zelden vervalt men in de opgave eener lijst van personen, wier namen meer uitkomen dan hunne kunstverdiensten en geleerdheid. Noodwendig moest de Dichteres ook eenigzins in dit catalogusachtige vervallen. Wij vonden wel eens een vlekje, zoo als op bl. 49 reg. 7 v.o., waar eene sylbe te kort is; wel eens eene onbepaalde uitdrukking, b.v. van de Schilderkunst, die licht en donker versmelt in englenharmonij; wel eens een' wat al te krassen, te hyperbolischen greep, zoo als, dat met gouden inkt rubens naam geschreven staat door heel Europa, in paleis en heiligdom; maar het stuk is over 't geheel der Dichteresse waardig, en dat gedeelte, wat zij aan den grooten Schilder wijdt, niet minder den Held van het Feest der Schelde-stad. Wij wenschen onze, bij de Nederlanders
hooggeachte. Schrijfster en Dichteresse geluk met den behaalden lauwer, en wij verheugen ons, dat de Nestors van beide kunne, in het vak van
| |
| |
Welsprekendheid en Dichtkunst, hebben medegewerkt, om rubens te huldigen en Antwerpen te verheerlijken.
Eene toespraak van den Heer conscience, bij het ontblooten van het standbeeld, die echter, gelijk wij vernamen, door weinigen is kunnen gehoord worden, benevens eenige dichtregelen van den Lofredenaar bij het ontvangen van den gouden eerpenning, besluit dit schriftelijk gedenkteeken ter eere van den wereldberoemden rubens.
|
|