| |
Gedachten van Blaise Pascal over den Mensch, vertaald uit zijne ‘Pensées sur la Réligion’ etc. en met Aanmerkingen voorzien door R. Posthumus, benevens eene Levensschets van dien beroemden Geleerde. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1839. In gr. 8vo. XLVIII en 196 bl. f 2 - :
Een gedeelte van een oud Fransch boek, in een nieuw Nederlandsch gewaad, dat hetzelve zeer wel waardig is, en dat er wederkeerig zeer goed aan past! In eene lezenswaardige Voorrede, die wij den Lezer wel willen verzoeken niet, gelijk wel eens het geval is, over te slaan, spreekt de Heer posthumus, Predikant te Waaxens in Friesland, over de belangrijkheid der kennis van den mensch en van onszelven tot voortgaande volmaking, over het daartoe nuttige van deze Gedachten van pascal, en over hetgene, dat hij aan deze uitgave van dezelve gedaan heeft, namelijk door ‘zijne deels ophelderende, deels bepalende aanmerkingen, met eene kleinere letter, onder iedere §, bij de gedachten van den diepdenkenden Wijsgeer te voegen.’
Hierop volgt eene Levensschets van dien grooten Wiskundige, maar ook ‘regtzinnigen en waarlijk vromen Katholijken Christen uit de 17de Eeuw in Frankrijk; voor verre het grootste gedeelte, met de noodige bekortingen, eene getrouwe overbrenging van bossuet's schoon gestelde Verhandeling, Discours sur la vie et les ouvrages de pascal,’ waaruit men den Man in zijne wetenschappelijke en zedelijke waarde leert kennen.
De hier opgenomene Gedachten over den Mensch zijn onder de volgende rubrieken geplaatst: Verbazende tegenstrijdigheden, welke in de natuur des menschen, ten opzigte van de waarheid, van het geluk en meer andere zaken, gevonden worden, als eene inleiding op het volgende, waarin, na eene algemeene voorstelling van den mensch, over deszelfs grootheid, verwaandheid, zwakheid en ellende, gehandeld wordt, (bl. 1-74.) Hierop volgen Zedekundige Gedachten, (bl. 75-111) Gedachten over den dood, getrok- | |
| |
ken uit eenen brief van pascal, geschreven ter gelegenheid van het afsterven van zijnen Vader, (bl. 112-139) en eindelijk Gemengde Gedachten, (bl. 140-196.) - Over het geheel is de keus Ref. gelukkig voorgekomen; en er is weinig van belang, dat hij weggelaten zou wenschen, of het moest het een en ander zijn onder de rubriek Gedachten over den dood enz., waar de voorstelling van pascal dikwijls vrij duister en zonderling is, en posthumus wel veel gedaan heeft, om ‘de schors wel van de kern, den vorm en de uitdrukking van den inhoud te scheiden,’ maar nogtans ware welligt eenige bekorting van pascal's woorden nog beter geweest. - Voor het overige acht Ref. het niet noodig, die oude Gedachten, maar die zoo veel degelijk goeds en altijd bruikbaars hebben, en zich ook niet zelden door kracht of verhevenheid van stijl aanbevelen, nu nog te beoordeelen; en waar dit al voegzaam en nuttig mogt kunnen geschieden, daar heeft posthumus hem het werk zoo goed uit de hand genomen, dat hij er over 't geheel wel in kan berusten en zich mede vereenigen,
of althans niet noodig vindt bij eenig verschil opzettelijk stil te staan. 's Mans aanmerkingen toch toonen eenen liberalen, Christelijken, hoog practischen geest, en dienen, om het door pascal gezegde uit te breiden en te bevestigen, of nader te bepalen en te wijzigen, of om hetgene, dat hij, naar het zwakkere licht van zijnen tijd, nog duister inzag, bij het licht van meer gevorderde Bijbel- en Godsdienstkennis der latere dagen, op te helderen, en voor elk' redelijk denkend' Christen bevattelijk en nuttig te maken. Ref. durft dus dit boek, als een geschrift van goede gehalte en blijvende waarde, welks Auctor en Commentator elkander wederkeerig waardig zijn, en dat door des laatsten arbeid gewonnen heeft, gerustelijk aanprijzen. - Iets uit hetzelve ter proeve willende geven, zou hij, zonder lang te zoeken, de algemeene voorstelling van den mensch, bl. 16-22, hiertoe kunnen gebruiken; maar de uitgebreidheid veroorlooft het niet, en hij bepaalt zich dus, zonder het daarom in allen deele voor het voortreffelijkste te verklaren, tot § 31, 32 van de gemengde Gedachten: ‘Het verstand,’ zegt daar pascal, ‘heeft zijne orde, die grondbeginsels en betoogingen volgt; het hart heeft eene andere. Men bewijst het niet, dat men bemind moet worden, met de oorzaken der liefde te ontwikkelen: dit zoude belagchelijk zijn. Jezus christus en de heilige
| |
| |
paulus volgden meer de orde van het hart, welke die der liefde is, dan die des verstands, want hun hoofddoel was niet, om te onderwijzen, maar om te verwarmen. Sint augustijn deed ook alzoo. Deze orde bestaat vooral in de uitbreiding over ieder punt, dat in verband staat met het doel, om altijd daarop te wijzen.’ En hierop laat posthumus volgen: ‘Ubi caritas est, claritas est,’ zegt hugo ‘s. victoris, een middeleeuwsch Fransch Geestelijke, in zijn werk, de Sacramentis, Lib. II, Part. 13, Cap. II, dat is: Waar liefde is, is licht.’ De ware liefde verlicht door ‘te verwarmen, want zij is, naar het Evangelie, geene wilde en oogenblikkelijke aandoening, die als een zomerkoeltje voorbijgaat, noch ook eene hevige en buitensporige opwelling des gemoeds, die tot allerlei inbeeldingen, gezigten en onzinnigheden overslaat, maar eene verlichte en vrije denkwijze, die zich in een liefderijk en deugdzaam leven openbaart. - Hij, die God in den zin van jezus zal beminnen, moet Hem als hemelschen Vader kennen: hij, die zijne medemenschen in den geest des Christendoms zal liefhebben, moet in hen “Gods geslacht” eerbiedigen. Het is hier in den hoogsten zin waarheid: “Onbekend maakt onbemind.” Deze liefde is het hooge doeleinde des Christens: alles moet hem dat nader brengen; alles, wat hem daarvan verwijdert, is onchristelijk: zonder liefde is al ons weten niets; en zij is de geest en het leven der ware deugd. Jezus en paulus drongen zoo sterk op haar aan, omdat in haar het “al” en het “eene noodige” der menschen ligt. Zij geven geen leerstelsel, geen aaneengeschakeld geheel van zekere stellingen, zoo als later de Godgeleerden deden, 700 als zelfs Sint
augustinus, die door zijne ongegronde leer nopens de bedorvenheid der menschelijke natuur niet sterk opwekte tot warme menschenliefde, gedaan heeft. Jezus en paulus, en de eerste boven alles, werkten op de opwekking van die kiem van Goddelijkheid in ons menschen, door verwarmende lichtstralen van den Vader der lichten in het menschelijk gemoed te laten vallen. De Meester wilde zekerlijk meer verwarmen als (l. dan) “onderwijzen,” zoo als pascal met regt zegt, meer verwarmen door onderwijs, naar ieders vatbaarheid: hij laat God in zijn' persoon, in zijne woorden en leven, aan ons zien, zonder geleerd schijnende beschrijvingen van Hem te geven,’ enz. - ‘Men ver- | |
| |
beeldt zich,’ zegt pascal in de volgende §, ‘plato en aristoteles gewoonlijk in groote mantels, en als personen, die altijd even statig en ernstig waren. Het waren brave menschen, die even als anderen met hunne vrienden lachten en vrolijk waren. En toen zij hunne wetten en verhandelingen over de Staatkunde zamenstelden, geschiedde dit al spelende en om zich te verlustigen.’ (? !) ‘Dit was het minst wijsgeerige en minst ernstige gedeelte van hun leven.’ (?) ‘Het wijsgeerige deel huns levens was eenvoudig en gerust te leven.’ Hierbij voegt posthumus het volgende: ‘Ja, pascal! de ware Wijsgeeren droegen zeer zelden den wijsgeerigen mantel: deze ware hun te lastig geweest, want zij gevoelden, dat zij menschen waren. Jezus christus droeg hem nimmer, en daarom herkent men Hem als den Zoon Gods en den Zoon des menschen. O, het ware goed geweest, dat zijne geleerde leerlingen niet zoo vele pogingen aangewend hadden, om Hem dien mantel om te hangen, welk fatsoen men er dan ook aan zocht te geven! Maar, gelukkig! de Meester heeft
hem telkenmale weder afgeworpen; Hij wilde den mensch niet in den mantel verhullen; hiertoe was Hij te menschelijk. Ik wenschte, dat men jezus meer menschelijk voorstelde, en daardoor nader met ons menschen in gemeenschap bragte; Hij zoude daardoor grooter en Goddelijker worden voor ons, en tot ons heil weldadiger werken op ons. De Heer is voor mij nergens grooter, dan te midden der kinderen, die Hij op zijnen schoot en in zijne armen neemt, om hen zegenend aan den hemelschen Vader aan te bieden. Ik zie Hem nergens Goddelijker, dan daar Hij blijde is met den blijden, een' traan laat vallen bij het graf van zijnen vriend lazarus, voor zijne vijanden om vergeving bidt, en zijne Moeder aan de zorg van zijnen vriend joannes aanbeveelt,’ enz.
|
|