De karakters der hoofdpersonen pharold, den Zigeunerhoofdman, van Lord dewry en van den Kolonel mauners zijn zeer belangwekkend; terwijl de Schrijver tevens regt beminnelijke vrouwen in de verhaalde geschiedenis doet optreden. Het verhaal is onderhoudend en de ontknooping verrassend. Zelfs de uitweidingen, waarop men bij 's mans vroegere werken wel eens gevallen heeft, bevatten zoo vele fijne menschkundige waarnemingen, zoo vele lessen van levenswijsheid, dat zij den lezer, die niet enkel leest om den draad der geschiedenis vermaakshalve te volgen, maar die door zijne lektuur tot uitspanning ook wenscht onderrigt te worden, voorzeker niet vervelen zullen. Niet zoo zeer omdat wij eene proeve van den stijl des reeds zoo bekenden Schrijvers noodig achten, als om eenige afwisseling aan ons verslag bij te brengen, plaatsen wij hier de volgende beschrijving van het heidenkamp: ‘Tusschen de hier en daar verstrooide, vooruitspringende, in de drooge hoeken der zandgroeven als ingenestelde eiken schemerden vijf of zes morsige, bruinachtige lappen zeildoek, van welke niet één grooter dan een gewoon tafellaken was, en die over halve hoepels en kruiswijs in den grond gedrevene palen gespannen waren. Zij strekten tot woningen voor eenige familiën van dien onbeschaafden, donkerkleurigen volksstam, welks aanwezen en geschiedenis onder al de wonderbare dingen, welke wij dagelijks, zonder ze met eenige navorsching te verwaardigen, onverschillig voorbijgaan, geenszins tot de minst zeldzame verschijningen behooren. - Voor den ingang van eenige dezer kleine woningen zag men Heidinnen, met hare stroohoeden, roode mantels en zijden halsdoeken. Sommige, verwelkt, gerimpeld en naar heksen gelijkende, droegen de sporen van een veeljarig rondzwerven in wind en weder, als ook van menigvuldige lotwisselingen; terwijl andere, op welker geelachtig bruine huid de rozen der jeugd en der
gezondheid gloeiden, en welker donkere oogen, door zorgen noch ziekten beneveld, als edelgesteenten helder flonkerden, het ideaal van eenen volksstam vertoonden, die, reeds sedert lang van troonen en waardigheden verwijderd, naar de verstrooide stukken en brokken van een wrak geleek, hetwelk de golven van het verledene verbrijzeld hadden. - Aan de eene zijde, tusschen witte houtasch en de vederen van geplukte hanen en kalkoenen, zag men een vuur branden, waarover een groote ketel hing te koken, en rondom