Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 172]
| |
zijde doen kennen, die haar eene vereerende plaats geeft in dit vak van letterkunde. Hier schildert zij den opstand der Gentenaars onder aanvoering van philips van arteveldeGa naar voetnoot(*) tegen Graaf lodewijk II, bijgenaamd van male (1379-1382.) De titel rust op eene bijzonderheid, door de GeschiedenisGa naar voetnoot(†) opgeteekend, dat de opstandelingen zich door zekere witte hoeden onderscheidden. In het geschiedkundige trouwens heeft de Schrijfster over het geheel hare juiste middeleeuwsch-historische kennis te pas gebragt, en blijkbaar de bronnen geraadpleegd, gelijk onder anderen froissart (Chroniques de France etc.) door haar wordt aangehaald. Zoo is ook de meesterlijke schilderij van den bloei van Gent en Brugge te dien tijde niet uit de lucht gegrepen, maar in waarheid op de Geschiedenis gegrond. Met deze geschiedkundige bijzonderheden verbindt de Schrijfster de lotgevallen der hoofdpersoon, anna, de dochter van jan lyon, een' der opstandelingen, wier zeldzame schoonheid de zinnelijke drift des Graven had opgewekt, en wier verleiding door hem op allerlei wijzen (doch te vergeefs) beproefd werd; eene vinding, die bij het bekende karakter van den wellustigen lodewijk II allezins waarschijnlijk is. Aan eigenlijken knoop of intrigue ontbreekt het dezen Roman zoo goed als geheel; want het eenige - wie hendrik van cassel, de minnaar van anna, is - weet men reeds ter helfte van het werk; waarom het beter een geschiedkundig Tafereel, dan een geschiedkundige Roman ware genoemd. Dit neemt evenwel niet weg, dat de aandacht bestendig wordt levendig gehouden, en wij althans minder stootten op de kennelijke zucht tot uitweiding en breedsprakigheid in de beschrijvingen, die, schoon op zichzelve de meesterhand verradende, echter, door te grooten overvloed, andere Romans van Mrs. bray, b.v. hare overschoone Ines de Castro, van de zijde der kunst min of meer ontsiert. Den Roman, dien wij aankondigen, ontbreekt het evenwel niet aan eenige | |
[pagina 173]
| |
dier voortreffelijke partijen, waaraan de Schrijfster haren roem niet het minst te danken heeft; waarvan onder anderen de reeds vermelde beschrijving van den bloei der Vlaamsche steden, de komst van anna in de vergadering der opstandelingen, het vergeven van jan lyon, de poging tot moord des Graven en andere tot voorbeelden mogen verstrekken. De kennis der Schrijfster behoedt haar dan ook doorgaans tegen ongetrouwheid aan tijd en zeden, waarin zij hare lezers verplaatst. Echter is haar D. II. bladz. 283 eene vergelijking ontsnapt van sierlijk gekleede ridders bij ‘goudvisschen met fraaije schubben,’ die zij een' harer personen in den mond legt. Zij weet echter even goed als wij, dat deze visschen toen, en nog lang daarna, niet in Europa bekend waren, waarom dan ook du bois deze woorden niet kan hebben gebezigd. Van den Vertaler zal zijn: ‘Deze geheele kleeding was zoo weinig in overeenstemming met hen, die ze droeg, zoo geheel afwijkend van zijne gewone levenswijze en opvoeding, dat ieder toeschouwer dadelijk ziet, dat de winkel, waar het pak gekocht is, al geleverd heeft wat zij vermogt, maar dat de spraak, houding, en al wat van den persoon zelven afhangt, nog altijd in de Kalverstraat of op het Spui te huis behoort.’ D. I. bladz. 322. Dit is eene geheel mislukte tirade, want het middeleeuwsche gaat er te eenemaal door verloren; men moet zich als 't ware kunnen verbeelden, dat een geschiedkundige Roman geschreven is in den tijd, waarin hij den lezer verplaatst. Overigens moeten wij zeggen, dat de Overzetter over het algemeen zijne taak vrij goed heeft volbragt. Daar de titel echter opgeeft, dat de vertaling uit het Engelsch is, komt het ons min of meer vreemd voor, dat zij zoo vol is van ergerlijke Germanismen, als: schoon, voor reeds (I. 33); gezinning, voor gezindheid (I. 330); vernalatigd, voor verzuimd (I. 281); onbevangen, voor niet vooringenomen (II. 89); verteren, voor opeten (II. 180); dierbaar meisje, voor lief (theures Madchen, II. 426). Is het ook eene overzetting van eene Hoogduitsche vertaling? Wij vonden den Vertaler min of meer in tegenspraak met zichzelven, wanneer hij D. I. bladz. 157 aant. zegt, geen froissart (bov. aang. w.) te bezitten, en eene door de Schrijfster naar eene Engelsche vertaling van dien Geschiedschrijver aangehaalde plaats niet in het oorspronkelijke te | |
[pagina 174]
| |
kunnen aanwijzen, terwijl hij, Vertaler, D. II. bladz. 232. aant., eene plaats van froissart aanhaalt. Nog moeten wij aanmerken, dat het beneden de bekwaamheden der Schrijfster en de waarde van den historischen Roman is, sommige personen, gelijk hier geschiedt, te noemen naar hun karakter (b.v. Gouddorst), of naar hun bedrijf (Ossenkop), hetgeen alleen in een boertig boek, en daar nog naauwelijks, te dulden is. De uitvoering heeft meer aanspraak op lof, dan de correctie, die juist de zuiverste niet is; en de onderwerpen der titelvignetten zijn, hetgeen men niet altijd zeggen kan, met oordeel gekozen. |
|