Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 130]
| |
Essen, bei G.D. Bädeker; Rotterdam, bei A. Bädeker. In kl. 8vo. XXII und 516 Seite. f 3 - :Wij hebben van het eerste Stuk dezer vertalingenGa naar voetnoot(*) een vrij breedvoerig verslag gegeven; toevallig werd het later geplaatst, dan wij wenschten, en vandaar, dat de Heer von mauvillon in zijn Vorwort dit Tijdschrift niet kon noemen onder de beoordeelingen van zijn werk ook in Nederlandsche Maandschriften, die hem onder de oogen kwamen. Wij willen juist niet beweren, dat hij, die zich ‘sehr viele, besonders belehrende, Beurtheilungen gewünscht hätte,’ van ons zoo bijzonder veel zou geleerd hebben; maar ons verslag heeft hem toch nog al eenige, zoo wij meenen bescheidene wenken en aanmerkingen medegedeeld, terwijl wij ten behoeve van ons publiek enkele proeven mededeelden. Bij de beperkte ruimte, waarover wij kunnen beschikken, houde de verdienstelijke Vertaler het ons ten goede, dat wij daaromtrent ditmaal in geene bijzonderheden treden, het voornaamste noemen, en een paar bijzonderheden uit de aanteekeningen opvatten. Het bekendste uit de hier vertaalde Nederlandsche Gedichten bestaat in: fragmenten uit spandaw's Vrouwen; een paar vaderlandsche Romancen (Hans l. Jan Haring en Lieven Heere) van Tollens; het Dichterlijk Geluk van denzelfden; de dood van Claasens, uit de Hollandsche Natie; de Kermis der Goden, door storm van 's gravesande; de Herder op het Slagveld van Cannae, door d.j. van lennep (niet D.L. gelijk er staat), en het Treurspel: Jacob Simonszoon de Rijk van l.w. van merken, dat in zijn geheel geplaatst wordt en ruim honderd bladzijden druks inneemt. Maar wij keuren het goed, een vaderlandsch Treurspel in zijn geheel aan den buitenlander te doen kennen. Dergelijke vertalingen gieten meestal kortere gedichten over: zal men echter de poëzij eener Natie kennen, dan moeten ook uitgewerkte dichtstukken niet onbekend blijven, en onder deze minst het vorstelijke Treurspel, waarin zich de kracht der poëzij vertoont, poëtische dictie gevonden wordt, en, wanneer de inhoud uit de geschiedenis des Vaderlands ontleend is, de volksgeest in meer dan één opzigt durchhellt. In sommige opzigten ware echter eene andere keuze, b.v. van | |
[pagina 131]
| |
een Treurspel van bilderdijk, welligt verkieslijker geweest; want, hoe uitmuntend ook de Rijk zij, wij hebben er, die in gang en versificatie gelukkiger zijn. Evenwel moeten wij, zal der waarheid worden hulde gedaan, bekennen, dat von mauvillon in de overbrenging niet ongelukkig is geweest. Duitsche Alexandrijnen bevallen ons evenmin als Hollandsche Hexameters; en woorden, als Landvogtei, Schaffoth en anderen, dunken ons even min poëtisch als Hoogduitsch. Ook maken de Hollandsche namen van plaatsen en personen hier en daar eene vreemde figuur. Maar, gelijk wij zeiden, wij zullen niet tot bijzonderheden afdalen. Omdat wij bij voorkeur het goede willen vermelden, zullen wij daarvan toch iets bijbrengen. Een moeijelijk over te brengen couplet door de rijm vond von mauvillon voorgeworpen (met het Duitsche boek voor ons schrijven wij van zelve Germanismen) in Lieven Heere: ‘Ga heen, en moog de Spanjaard raden,
Hoe veeg het binnen sta;
Gij draagt de helft maar van de brieven;
Wil hij ook de andre helft van Lieven,
Hij zwemme en zink hem na!’
Maar de Vertaler kiest allergelukkigst niet den voor- maar den toenaam des helds tot rijmwoord, en brengt vloeijend over: ‘In deinem halben Briefe forsche
Der Feind umsonst nach Sinn;
Wil er den Rest? bei Lieben Heere
Kann er ihn finden, tief im Meere;
Er komme da hier hin!’
Een gelukkig overgebragt couplet is het volgende uit tollens Dichterlijk Geluk: Ginds sleept, langs klip en steenrotsbrokken,
Met de aakligheid des nachts alleen,
Zich konaas zanger voort, vergrijsd van baard en lokken,
Door najaarsmist en stormen heen.
't Is doodsch en ledig in zijn hallen;
Malvina slaapt in 't graf en Oscar is gevallen:
Geen afkomst, die hem de oogen sluit!
Hij mengt zijn klagten met de orkanen.....
| |
[pagina 132]
| |
O, zalig is hij met zijn tranen,
Want Ossian behield zijn luit.
Wij laten de moeijelijkste uitdrukkingen cursijf drukken, en voegen er de vertaling bij, waarvan wij omgekeerd het min gelukkige auszeichnen:
Seht, wie dort längs der Felsen mauer
Hin Kona's Barde trauernd schlucht;
In dunkler, feuchter Nacht, wo schwerer Stürme Schauer
Ihm durch die greisen Locken streicht,
Wankt er aus seinem oden Hallen.
Malvine nahm der Tod, sein Oscar ist gefallen,
Kein Enkel, der sein Auge schliesst!
Er haucht die Wehmuth aus in Lieder,
Und Ossian fühlt Freude wieder,
Die der Gesang ins Herz ihm giesst.
Het laatste alleen is wat mat. Sed claudite jam rivos, cet. De aanteekeningen geven, zoo als de titel aanduidt, ophelderingen, tot onze geschiedenis, zeden en gewoonten enz. betrekkelijk. Onder veel goeds en gepasts sluipen hier eenige fouten. Zoo zegt von mauvillon, dat de groot in zijnen koffer ‘die Fahrt über die Maas’ deed. Ieder weet, dat tusschen Loevestein en Gorkum de Waal stroomt. (Bladz. 425.) Zierikzee heet eene Festung (bladz. 429), maar is dit niet, en was het nooit meer, dan elke stad vroeger versterkt was. Ja, àpropos! daar wij nu toch in Zeeland zijn: ‘Die Provinz Seeland besteht aus vielen grossen und kleinen Inseln (von welchen letzteren mehre blosse Sandflächen sind, die nur zur Ebbezeit trocken über Wasser stehen u.s.w.’ Wij bedanken den Duitscher zeer voor de eer, aan - niet vielen, want die zijn er niet, maar eenige - schorren en platen aangedaan, om ze tot eilanden te verheffen. Ook het vervolg dier aanteekening (bladz. 435) is eene nieuwe bijdrage tot de onkunde aangaande die jammerlijk miskende provincie. De Heer von mauvillon doet het voorkomen, alsof men geene andere gemeenschap op de Zeeuwsche eilanden onderling heeft, dan dat men zich het laagste der ebbe ten nutte maakt, om de stroomen te doorwaden. Een zonderling misverstand, waartoe de watertogt der Spanjaarden van St. Philipsland naar Duiveland in 1572 aanleiding schijnt gegeven te hebben!! | |
[pagina 133]
| |
Bij de vermelding onzer voornaamste Dichteressen, bladz. 452, had ten aanzien van j.c. de lannoy wel mogen gezegd zijn, dat zij onder de Dichters der vorige eeuw - en ook van vroegeren tijd - de eenige is, wier luim zich niet op het lagere gedeelte der boert beweegt, vooral in verband tot het bladz. 509 gezegde. Onjuist is het, wanneer bladz. 461 staat: ‘In ganz Niederland wird nichts gebrannt als Torf.’ Het tegendeel is bekend genoeg. Even onwaar wenschen wij, dat het volgende op bladz. 509 zij: ‘Es ist gar keine Seltenheit, einen niederländischen Dandy, oder eine niederländische Merveilleuse versichern zu hören, sie läsen nie ein holländisches Werk, und besuchten nie ihr vaterländisches Theater.’ Dit is immers niet waar? En zoo het waar is, dan toch stellig ‘eine Seltenheit.’ In alles kunnen wij de ophelderingen van den Vertaler weder bejahen noch verneinen. Zoo bekennen wij, de inrigting der speel (h...?) huizen niet te kennen, en dus buiten beoordeeling te moeten laten het gestelde bladz. 473-477. |
|