derzoeken; met andere woorden, het in verband met het staatkundig evenwigt van hetzelve te beschouwen; om, 2o., de neutraliteit van Nederland, waarvan thans bij eenen algemeenen oorlog, sprake is, te overwegen.
Het stelsel van staatkundig evenwigt was in de oudheid onbekend, en komt eerst in de nieuwere Geschiedenis, ten tijde van de magt van karel V en den strijd van frans I tegen dezelve, te voorschijn, en ontwikkelde zich nog meer onder hendrik IV en richelieu. Doch, toen, na den Vrede van Munster, het Huis van Oostenrijk de zon des voorspoeds zag tanen, en Frankrijk onder lodewijk XIV voor het evenwigt van Europa op deszelfs beurt te magtig werd, vormden zich tegen hetzelve verschillende Coalitiën, onder de leiding van willem III, Koning van Engeland, waaraan, zoo wel als aan den Successieöorlog, het Nederlandsch Gemeenebest een onmiddellijk en krachtig deel nam. Het was voornamelijk het belang onzer Voorvaderen, dat Frankrijk niet in het bezit der Belgische provinciën geraakte, waarnaar het zoo vurig reikhalsde. Het staatkundig evenwigt werd behouden bij den Vrede van Utrecht en bevestigd door het Barrieretraktaat.
Thans zijn de zaken geheel veranderd: door de Fransche heerschappij werd het Europeesch evenwigt geheel verbroken, en na den val van napoleon door eene Pentarchie, of de heerschappij der vijf groote Mogendheden, vervangen; die door de vereeniging van België met Nederland eenen voormuur voor Frankrijk meende op te rigten; hetgeen echter in 1830 bleek een zeer zwakke te zijn, daar hij met den eersten stoot inviel, en Nederland van de eerste Mogendheid van den tweeden rang tot eene van den derden of vierden verviel. Indien nu het geval plaats grijpt, dat de groote Mogendheden, die alleen de staatkundige magt in Europa uitoefenen, over de eene of andere zaak ernstig verschil krijgen, zoo als zulks plaats gehad heeft, zoodat daardoor een algemeene oorlog kan uitbarsten, is het een hagchelijk tijdsgewricht voor al de overige kleinere Staten. Moeten zij de eene of andere partij kiezen, of zich onzijdig houden? Dit tracht de Schrijver in zijn tweede gedeelte te beantwoorden. Wat Nederland betreft, het kan geenszins zich aan de zijde van Frankrijk scharen; want dan werden eensklaps deszelfs schepen en koloniën, zijne laatste hulpbronnen, door de Engelschen weggenomen. Verklaart het zich, met