een onderwijzer in de Godsdienst zooveel invloed op de jeugd zijner woonplaats heeft gehad. Honderden van kinderen waren aan zijn onderrigt toevertrouwd; alle scholen stonden voor hem open, en op allen kwam hij op gezette uren, om onderwijs in de bijbelsche geschiedenis te geven. Met reikhalzend verlangen zagen de kinderen die uren te gemoet; zij hingen aan de lippen des verhalers, die de aandacht der kleinen wist te boeijen, en wiens levendige voorstelling de verhaalde zaak voor altijd in het geheugen prentte. Kinderen en jongelieden van allerlei gezindte, van elken rang en stand, deelden in zijn onderrigt, niet enkel waar het de geschiedenis des Bijbels betrof, maar ook daar, waar het de waarheden onzer gezegende Godsdienst gold, en verlichte, heldere begrippen waren de vruchten van zijn onderwijs, dat vooral ook strekte, om goede zaden van godsvrucht en zedelijkheid uit te strooijen. Zoo genoot de waardige man de algemeene achting en liefde zijner stadgenooten; en toen hij zijn nuttig en werkzaam leven, helaas! ook voor hem rijk aan beproevingen, eindigde, was de droefheid groot, en gevoelde men, dat zijne plaats niet ligt weder volkomen zal worden vervuld.
Tot dezen opregt gemeenden lof voelde Rec. zich gedrongen, toen hij zich nederzettede, om eene aankondiging te schrijven van het werk des waardigen overledenen, welks titel aan het hoofd dezes staat. Te meer wenschte hij dien lof te laten voorafgaan, omdat hij door onpartijdigheid genoopt wordt, om over het boek zelf een minder gunstig oordeel te vellen. Het doet hem leed om de nagedachtenis van den man, die zoo veel goeds en nuttigs heeft verrigt, wiens naam door de dankbaarheid van menigen leerling nog dikwijls zal worden genoemd, en aan wiens groote bekwaamheden hij gaarne regt laat wedervaren. Doch dit alles mag Rec. niet weêrhouden van te betuigen, dat hij gewenscht had, dat deze Vruchten van den boom der kennis het licht niet hadden gezien. Het talent des schrijvers lag daar niet. Zijne geheele opleiding, de kring, waarin hij verkeerde, zijn geheele zijn en wezen maakten hem ongeschikt tot het bearbeiden van dergelijk