rik, om zich, bij klimmenden ouderdom, van de staatszorg te ontslaan, geprezen en zijn Opvolger de onwrikbre rots wordt genoemd, die door geen storm beroerd wordt, terwijl 's Vorsten erkende deugden daarna, in krachtige regels, opgesomd worden, en de wensch geuit, dat alle rangen en standen der Maatschappij, dat Wetenschap, Kunsten en Nijverheid, onder zijn bestuur bloeijen mogen. Het Gebed, in Alexandrijnsche versmaat, bevat, na eene dichterlijke hulde aan het Opperwezen, naar de gelegenheid des tijds zeer gepaste beden voor het heil van Vorst en Volk.
Het dichtstuk van den Heer de graaff wint het reeds nu van verscheidene andere, welke wij, te dezer gelegenheid lazen, ook in den vrijen, den echten Nederlander passenden toon, waardoor het zuiver blijft van de zoo hinderlijke, aan afgoderij grenzende vleitaal, die den rondborstigen en nederigen Vorst, wien zij toegezongen wordt, zelven het eerst en meest moet hinderen. Want dat wij Nederlanders, zoo als wij in de Ode bij herhaling lezen, dien Vorst met have en goed toebehooren, kan, in den geest, welken de Dichter doorgaande aan den dag legt, wel niet dan voorwaardelijk, geenszins in den zin van slaafsche lijfeigenschap, opgevat worden.
De Dichter houde het ons, bij den lof, dien wij deze zijne zangen gaarne doen wedervaren, ten goede, dat wij bekennen moeten, in het 4de couplet der Ode zeer lang naar het verband van den zin te hebben moeten zoeken. Bovendien geeft het weêrstond, in den aanvang van den 3den regel, eene duisterheid. De Grijsaard, die ongetwijfeld hier bedoeld wordt, heeft, onzes oordeels, wel degelijk aan talrijke gevaren moedig het hoofd geboden; maar zou dit, wil de Heer de graaff gewis zeggen, misschien niet voortdurend meer hebben kunnen doen. Het gekozen woord doet echter dit denkbeeld niet duidelijk uitkomen. Verbolgd, voor verbolgen, in datzelfde couplet, is, overigens, geen fraai, indien zelfs een geoorloofd Hollandsch woord, evenmin als wij het golfgeklots, dat alles 't onderst boven plondert, eene gelukkige uitdrukking noemen kunnen.
In den 3den regel van het Gebed hapert iets in de maat; maar dit is mogelijk eene drukfeil.
De Heer de graaff ga voort zijn dichterlijk talent te ontwikkelen; schenkt hij de voortbrengselen daarvan, na bezadigd overzigt, het Publiek, zij zullen met genoegen ont-