dus drooge en deftig beredeneerde berigten over land en volk, over staatkundigen toestand, over klimaat, grond en voortbrengselen zoekt, hij legge het boek gerust ter zijde; want hij zal zich bedrogen vinden. Doch het boek behoort geheel tot het vak der schoone letteren; het maakt op geene wetenschappelijke verdienste aanspraak. Het wil onderhonden, behagen; het mengt het aangename en nuttige dooreen; het romantische gaat met het historische hand aan hand; de poëzij wisselt het proza gedurig af. Met één woord, potgieter heeft zich ook hier weder als een smaakvol, bekwaam en bevallig Schrijver doen kennen. Zijn stijl is los en gemakkelijk; vooral daar, waar hij verhalen en legenden mededeelt, slaagt hij gelukkig. Zijne vertalingen van Noordsche poëzij, over wier getrouwheid Recensent niet oordeelen kan, zijn met smaak gekozen en strekken den Noordschen Dichters tot eere. De versificatie is meestal zeer goed en laat weinig te wenschen over.
Na dezen lof, die niet wel met proeven is te staven, omdat deze te uitvoerig zouden moeten worden, zal Rec. toch ook zijne aanmerkingen mededeelen. De eerste daarvan is deze. De lezer stelt te veel belang in den Schrijver zelven, om niet te verlangen, iets meer van hem te weten. De persoonlijkheid des verhalers komt overal te zeer uit, dan dat men niet begeerig zou worden, om iets van het oogmerk en de omstandigheden zijner reize te kennen. De Schrijver heeft dus te veel of te weinig over zichzelven gesproken. Toen dumas zijne geestige reistafereelen in het licht zond, waarin nog wel meer verdichting zal gevonden worden, dan in de ontmoetingen van potgieter, die toch ook de wezenlijkheid wel wat zal hebben opgesierd, gaf hij vooraf eene geschiedenis van de quasi-aanleiding tot zijne togten. Van potgieter wenscht de lezer ook te weten, hoe en waarom hij in het hooge Noorden kwam, en hij zou hem in dat geval nog met meer genoegen vergezellen. Nu weet hij van den persoon, die toch gedurig weder voor hem treedt, te weinig, en kan zich minder in de voorgestelde omstandigheden verplaatsen.
Een tweede gebrek is, dat hier en daar de stijl wat gerekt is; niet daar, waar de Schrijver verhaalt, maar waar hij zich aan bespiegelingen overgeeft; daar is ook niet alles even natuurlijk en eenvoudig; van tijd tot tijd is er iets gekunstelds in den stijl, een zeker jagen naar effekt, dat Rec.