toch niet enkel copiïsten zijn, en zich niet blootelijk de navolging van dezen of genen buitenlander voorstellen, zoo moet als van zelve iets eigenaardigs den schrijstrant van elke natie kenmerken, of wekken althans de tooneelen, waarop wij verplaatst worden, nieuwe belangstelling. Rec. heeft dan ook over het algemeen dezen bundel met genoegen gelezen. Het gaat blicher intusschen zoo als het de meeste schrijvers gaat, hij doet best met op zijn eigen terrein te blijven. De vier eerste verhalen, waarvan het tooneel geheel of gedeeltelijk in Denemarken is, of waarin althans Deenen de hoofdrol spelen, zijn verreweg het beste gelukt. De twee volgenden komen Rec. voor, om hunne avontuurlijkheid en onwaarschijnlijkheid, veel minder te zijn; terwijl het laatste, eene Venetiaansche staatkundige geschiedenis, ook minder in dien gemakkelijken, eenvoudigen schrijftrant is, die de eerste vier Novellen kenmerkt. Over het geheel intusschen kan deze bundel den toets met andere dergelijke verzamelingen zeer wel doorstaan, en heeft door zijne schildering van Deensche tooneelen en zeden nog eene eigenaardige aantrekkelijkheid.
Rec. vindt het daarom geen ongelukkig denkbeeld van den Heer meijer, om zijne vrije uren in de groote vacantie aan de vertaling van deze stukken te besteden. Maar hij heeft zich geërgerd over de wijze, waarop die vertaling is geschied. De Vertaler hecht blijkbaar waarde aan zijn werk. Waartoe anders zijn naam als zoodanig op het titelblad geplaatst? De Heer meijer is hoogleeraar in de Hollandsche Taal, Letteren en Geschiedenis, en ofschoon hij, door bijzondere omstandigheden, zoo Rec. wél is onderrigt, op dit oogenblik geene lessen over onze taal geeft, zoo zou het toch ligtelijk kunnen gebeuren, b.v. door eene verplaatsing van den bekwamen lulofs, dat Professor meijer aan de Groningsche Hoogeschool zijne moedertaal zou moeten doceren. En wat daarvan teregt zou komen, dat mogen de staaltjes bewijzen, die wij uit dit boek zullen opgeven. Taalen spelsouten willen wij nu eens als drukfouten beschouwen. Maar het boek krielt van Germanismen, van woorden en uitdrukkingen, van welke iedere schoolknaap behoort te weten, dat zij geen Hollandsch zijn. Zoo leest men bl. 38, dat iemand eene verbuiging maakte, en opdat men er niet aan twijfelen zou, of dit woord wel degelijk gemeend is, komt het nog verscheidene malen voor, en wordt er bl. 245 eene vernijging bijgevoegd. Duitsch is het wel niet, maar