| |
Vertaalde romans.
Even als vroeger, vatten wij onder dezen algemeenen titel het verslag bijeen van eenige ‘in een Nederduitsch gewaad gestokene’ buitenlandsche Romans. Meer dan een woord ter aankondiging kunnen zij doorgaans niet bekomen in een Tijdschrift, zoo uitgebreid van aanleg als het onze, waarin alle nieuw in ons land uitgekomene boeken beoordeeld of althans vermeld moeteu worden; maar meer behoeven ook waarlijk zulke geschriften niet, die met spoorwegssnelheid anderen van hunne soort verdringen, om op hunne beurt hetzelsde
| |
| |
lot te ondergaan, zoo spoedig, dat het meeste zoodje den kunstmatig opgewekten en even kunstmatig gevoeden leeshonger reeds voldaan heeft, eer Rec., bij de menigte zijner overige, min onbeduidende werkzaamheden, ze gelezen - veelmin de Redactie der Vaderlandsche Letteroefeningen zijn kort verslag geplaatst heeft. - Doch ter zake.
| |
Eene onder duizend. Een geschiedkundige Roman, uit de tijden van Hendrik III en Hendrik IV. Uit het Engelsch van G.P.R. James, Esq., Schrijver van Maria van Bourgondiën, of het Oproer te Gend. III Deelen. Te Amsterdam, bij G. Portielje. 1838. In gr. 8vo. 730 Bl. f 7-75.
Is als Roman niet zoo onderhoudend als de vroeger vertaalde van denzelfden Schrijver, met name de op den titel genoemde, doch bezit als historische Roman welligt geene mindere waarde. Getrouwheid aan geschiedenis en kostuum valt er niet aan te ontzeggen; ons beviel dit werk met dat al minder, deels om het meer drooge van knoop en uitvoering, maar deels ook, en niet het minst, omdat wij zulke heroïke en onvrouwelijke middelen, om eenen man te krijgen, noch in het dagelijksche leven, noch in eenen Roman mooi kunnen vinden. Dat dergelijken immer ééne onder - tienduizenden blijven! - De schoonheid der hoofdpersoon is in het vrij leelijke, en nog wel driemaal herhaalde, titelvignet niet terug te vinden.
Een Schrijver van naam en faam, maar van wien onze vertaalpersen in lange geen werk van grooteren omvang hadden geleverd, zagen wij weder optreden in:
| |
De Koning van Sion. Een Romantisch Tafereel uit de zestiende Eeuw, door C. Spindler. Uit het Hoogduitsch. III Deelen. Te Amsterdam, bij C.L. Schleijer. 1838. In gr. 8vo. 753 Bl. f 8-:
Toen walter scott zijnen Waverley in het licht gaf, scheen hij de grenzen bereikt te hebben, zoodat men destijds meende, dat hij niet moest voortgaan, zou zijn werk niet af- en tegenvallen. 's Mans latere Romans hebben die vrees als ongegrond doen kennen. Die echter aan spindler na het verschijnen van den Jood eenen soortgelijken raad gegeven
| |
| |
had, hadde zich minder vergist. De bekende Duitsche Schrijver, die, vreemd genoeg, werken in het licht geeft, welker waarde minstens in de vierkants-evenredigheid staat tot derzelver omvang, levert bier een tasereel van de geschiedenis van jan van leyden en de Wederdoopers in Munster. Het is hem gelukt, zijne lezers zeer goed in omstandigheden en bij personen te verplaatsen. Enkele partijen zijn zelfs uitmuntend. Hetgeen ons gehinderd heeft, en waarop wij aanmerking moeten maken, is deels des Schrijvers naauwkeurigheid in het voorstellen van personen en derzelver redenen; eene verdienste in het algemeen, maar hier, in eenen Roman, dáárom een misstand, omdat de woorden der hoofdpersonen meestal doorspekt zijn met verkeerd bijgebragt gebruik der Bijbeltaal, die, hoezeer in hunnen mond gepast, hier minder behaagt, ja stootend was voor ons gevoel; deels merken wij aan, dat het boek meer den naam verdient van tafereelen, daar men intrigue of eenheid te vergeefs zoeken zou.
Wij vervolgen ons verslag met drie boeken, alle ‘gevloeid uit de pen van’ den veelschrijver a. von tromlitz; te weten:
| |
De Kluizenaar van Furnatsch. Te Amsterdam, bij P. van Rossen. 1838. In gr. 8vo. 303 Bl. f 2-90.
De Minnarijen van Maria Stuart. Een Romantisch Tafereel. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1839. In gr. 8vo. 206 Bl. f 3-:
Maria en Christiaan II. Koning Maximiliaan in Brugge. Twee Romantische Verhalen. Bij denzelfden. 1837. In gr. 8vo. 328 Bl. f 3-:
In No. 2 en 3 is de Schrijver de geschiedenis goed gevolgd; No. 1 is een gewone Roman, en alle hebben over het geheel de goede en kwade eigenschappen, welke wij reeds meermalen in von tromlitz opmerkten. Hij verveelt juist wel niet dikwijls, maar boeit ook zeldzaam. Hij zinkt nergens, maar verhest zich ook niet vaak. Het karakter der koninklijke hoofdpersoon in No. 2 is bijzonder goed geschilderd, gelijk mede dat van den ongelukkigen bothwell en den sluwen rizzio. Wij kunnen anders over het geheel er maar niet toe komen, om de Tromlitziana sterk aan te prijzen.
| |
| |
| |
Luchtkasteelen. Een Tafereel uit het dagelijksche leven. Naar het Engelsch, van J. Morier. II Deelen. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1838. In gr. 8vo. 628 Bl. f 5-90.
Vreemde titel, maar waaraan de inhoud over het geheel goed beantwoordt. Het eerste Deel is van eenen zeer alledaagschen inhoud, schoon onderhoudend geschreven. Later komt meerdere verwikkeling, hier en daar zelfs avontuurlijk genoeg. De Schrijver verloochent ook hier zijne kennis van het Oosten niet, daar hij eenen zijner personen eene reis naar Palmyra en andere bouwvallen laat doen. Trouwens in dezen Roman wordt bijna de gansche wereld doorgereisd, daar een ander dwars door Amerika trekt, om den vader zijner geliefde op te zoeken. Hoe in 1838 (zie D. I. bl. 147) sprake kan zijn van eenen Koning en Koningin van Engeland, en van eene familie, door plotselijke daling der Mexicaansche effecten ten val gebragt, begrijpen wij niet. De vertaling is wél, maar dat Mr. en Miss. in Engelsche Romans hindert ons altijd. D. I. bl. 45 staat fatsoenlijk man, hetgeen, volgens den zamenhang, adellijk persoon zal moeten zijn.
Uit Engeland steken wij over naar Ierland, met:
| |
Peter uit den ouden Burg. Eene Familiegeschiedenis. Vrij gevolgd door H. van der Sprong. Te Deventer, bij J. de Lange. 1838. In gr. 8vo. 207 Bl. f 2-:
Een kleine, maar gansch niet kwaad geschreven Roman, die, zoo door aanleg als uitwerking, aan vele grootere ten voorbeelde mag strekken. In hoeverre de vertaling eene vrije navolging (naar het Engelsch? dit zou het tooneel - naar het Hoogduitsch? dit zou ons de overzetting doen denken) mag heeten, kunnen wij, bij mangel van het oorspronkelijke, niet beoordeelen. De navolging is echter zeer vrij, indien de overzetter of navolger met het oorspronkelijke heeft omgesprongen als met de taal, toen hij schreef van gewetenspeinigingen, van met veilen boeijen door te veilen, enz. Die de taalfouten in het boekje wilde opzoeken, zou een zeer onaangenaam en tevens zeer langwijlig werk verrigten.
Wij zullen nu maar in eens denzelfden Heer vertaler of vrijen navolger afhandelen. Hij verrijkte onze Letterkunde nog met:
| |
| |
| |
Aangename Verpoozingen; of Verhalen uit het menschelijke leven. Te 's Gravenhage, bij A. Kloots. 1839. In gr. 8vo. 211 Bl. f 2-40.
Dit verrijken is geene spotternij, zoo als de Lezer weiligt uit het voorgaande vermoeden zou. De hier opgenomene zes verhalen zijn met oordeel gekozen, vrij goed vertaald, en vormen alzoo een voor Leesgezelschappen en Leesbibliotheken niet ongeschikt bundeltje. Taal en spelling zijn ook beter, dan in het voorgaande.
In
| |
Het Beleg van Grenada; naar het Engelsch van E.L. Bulwer. Te Amsterdam, bij M.H. Schonekat. 1838. In gr. 8vo. 284 Bl. f 3-25.
vereenigt zich veel, dat hooge gedachten doet vormen, en tot de lezing uitlokt. De naam des Schrijvers, die eene Europesche vermaardheid verwierf, en dezelve verdienen zou, indien hij in de meeste zijner Romans er zich niet, zoo gepast en ongepast, op beijverde, om zijne overdreven-Liberaal staatkundige gevoelens te luchten te hangen; het tooneel, de laatste stuiptrekkingen van het glansrijke en door kunsten en wetenschappen schitterend gedenkwaardige gebied der Mooren in Spanje. De verwachting stelt dan ook niet te leur. De zeden en gewoonten, zoo der Christenen, als van de ‘zonen der woeftijn,’ zijn met levendigheid en getrouwheid geschilderd; de handeling is fraai uiteengezet, en de knoop belangwekkend. Of het echter, bij de gemakkelijkheid der keuze van eenen Moorschen hoofdpersoon, niet beter ware geweest, daartoe geenen Jood te kiezen, en of van den val des Moorschen rijks hier en daar niet nog meer partij ware te trekken geweest, - dit zou Rec. naauwelijks durven ontkennen. De val van Grenada is uitstekend geschilderd. Vertaling en uitvoering verdienen lof.
Insgelijk uit het Engelsch vertaald, maar uit Amerika oorspronkelijk, is:
| |
Hope Leslie, of vorige tijden in Massachusetts. Door Miss Sedgwick. Te Deventer, bij M. Ballot. 1838. In gr. 8vo. 425 Bl. f 3-90.
Ook deze Roman laat zich met genoegen lezen. Het ter- | |
| |
rein is minder bekend, maar daarom niet te minder uitlokkend. De tijd is in de zeventiende eeuw, in Noord-Amerika. De Schrijfster, daar te huis, schreef meerdere Romans, de geschiedenis van haar vaderland ten onderwerp hebbende, waarvan wij geene andere, dan dezen en linwood, in onze taal overgezet kennen. De vertaling schijnt hier en daar blijken te dragen van bekendheid met de Hoogduitsche bewerking door den bekenden Romanschrijver rellstab. Druk en papier zijn goed, immers niet bedriegelijk, daar men zeer vele letters voor zijn geld bekomt. Van het titelvignet zouden wij niets zeggen, indien de slimme teekenaar majawiska niet met twee armen hadde afgebeeld, daar zij toen reeds eenen verloren had!
Nader aan onzen tijd en ons land komen twee Romans, getiteld:
| |
1813. Een geschiedkundige Roman, door F. Stolle. Uit het Hoogduitsch. II Deelen. Te Groningen, bij W. van Boekeren. 1838. 664 Bl. f 6-:
en:
Elba en Waterloo. Een geschiedkundige Roman uit de jaren 1814 en 1815. Door denzelfden. Uit het Hoogduitsch. II Deelen. Te Groningen, bij R.J. Schierbeek, Jun. 1838. In gr. 8vo. 750 Bl. f 6-80.
Men kan dit naauwelijks Romans meer noemen. De lotgevallen toch der verdichte personen zijn blootelijk het voertuig tot eene levendige en, zoo het ons toeschijnt, vrij getrouwe voorstelling der lotgevallen van napoleon, gedurende de jaren 1813-1815. Het eene werk is vervolg op het andere, of liever, beiden maken één geheel uit. De Roman, in het eerste werk opgezet, wordt in het tweede voortgezet en geëindigd. Het is dus eigenlijk één werk, hetwelk men niet als twee verschillende had moeten doen voorkomen. Er is zeer veel schoons in de beschrijvingen van veldslagen enz. Napoleon wordt tot in het overdrevene toe geprezen, en is de groote man der 19de eeuw. Zijn dan de slagen van zijnen ijzeren schepter over Europa, en niet het minst over ons toen zoo rampzalig Vaderland, reeds vergeten? Wij hopen het niet. Gaarne gelooven wij, dat de Geschiedschrijver in 1838 den Franschen Keizer on- | |
| |
partijdiger kan beoordeelen, dan die in 1815 het kon; maar valt men tegenwoordig niet in een uiterste, lijnregt overstaande tegen, maar ruim zoo overdreven als dat van laatstgenoemd tijdstip? Wij zeggen slechts ons gevoelen, maar houden het daarvoor, dat, wanneer men de bekwaamheid van krijgsoversten en staatslieden, met het geluk des oogenbliks, van de geschiedenis van napoleon aftrekt, voor den ganschen roem van den onsterfelijken man dezer eeuw bitter weinig zal overschieten, dan zijne bekwaamheid om de eersten te kiezen en zijne behendigheid, om van het laatste gebruik te maken. Met bittere klagten over het lot van den doorluchtigen balling, die de laatste jaren van zijn roemvol leven doorbragt op eene barre rots, en in eene wreede scheiding van zijne dierbare betrekkingen en zijn dierbaar Frankrijk ellendig wegkwijnde en stierf, wordt, zoo als van zelf spreekt, het boek besloten. Eenige
zeer profane uitdrukkingen, of liever misbruik van Bijbelsche gezegden, ontsieren dit werk.
Wij eindigen yoor ditmaal met:
| |
Aurelia. De Graaf van Penaparda. Twee Verhalen naar het Fransch. Te Rotterdam, bij H. Nijgh. 1838. In gr. 8vo. 225 Bl. f 2-25.
die zich met genoegen laten lezen, en de minste niet zijn onder de duizend-en-één Romans en Romannetjes, die wij van onze naburen ontvangen, van welke wij weder eenige hebben aangekondigd en kortelijk beoordeeld, wachtende weder eenen nieuwen aanvoer uit dien nimmer ophoudenden stortvloed. |
|