abbring, een buitengewoon bewonderaar, maar is toch van oordeel, dat op zijne verdiensten als Veldheer hier wat al te veel wordt afgedongen. Die keur van kleine Geschiedenissen moet nog komen. Behalve een vlugtige (ja wel vlugtige!) blik op de fraaije omstreken van de stad Utrecht, bestaat het boekje in een verhaal van het grootste gedeelte van des Schrijvers levensloop, vooral zijnen togt met het groote leger naar Rusland. Hij openbaart zijn voornemen, om over dat land en deszelfs bewoners een werk in het licht te geven, waartoe hij toont niet geheel onbevoegd te wezen. Overigens blijkt, inzonderheid uit No. 1, dat de Heer abbring eenen ontembaren schrijflust bezit. Wie zal hem in ons vrije vaderland het regt betwisten, daaraan bot te vieren, en de uitvloeisels zijner pen, vlug naar het schijnt in het schrijven, maar traag tot doorhalen, ter drukpers te zenden? Zoolang 's lands bestuur hem niet met eenige nuttige werkzaamheid belast, is zijn voornemen zichzelven door schrijven voor het publiek (nuttige?) werkzaamheid te verschaffen. Ons zijn 's mans boeken niet in den weg; want, beduiden zij niet veel, er staat ook geen kwaad in - baten ze niet, ze schaden niet. Met dat al ware het (mogen wij opregtelijk onze gedachten zeggen) voor onze Letterkunde niet kwaad, dat 's mans wensch naar werkzaamheid vervuld werd: trouwens, dit zou zoo bijzonder moeijelijk niet wezen, want hij onderscheidt zich van de meeste sollicitanten op eene opmerkelijke wijze daardoor, dat het hem niet om voordeel, maar alleen om werkzaamheid te doen is. Wij wenschen hem (ook als Recensent) goeden uitslag van zijne pogingen, daartoe aangewend. Mogelijk is die wensch reeds vervuld, want het Voorberigt dagteekent 1 Febr. 1836. Wij kunnen echter niet helpen, eerst drie volle jaren daarna de Fragmenten ter beoordeeling te
hebben ontvangen. Moge het volgende Deel door minder sopperigheid eenen met bezigheden gezegenden Schrijver toonen! Hij vernedert zich overigens rijkelijk genoeg, wanneer hij zich geschikter acht, ‘om voor het publiek op te treden op eene wijze, meer gelijkende naar het klimmen achter op een rijtuig, dan het daarin plaats nemen.’ Maar als een Schrijver de heer is in de koets, wat is dan de knecht er achter op?
‘De geschiedenis is mijne lievelingstadie, dewijl ik met haar behulp nu gemeenzaam met vader noach in de ark kan zitten, met de Grieken Troije kan belegeren en met