mige geheele kerken in de stad; dat het hoogaltaar hooger was, dan het paleis Farnese, het hoogste paleis in Rome, enz.
Aangenamer deed het mij aan, dat deze kerk zelfs haar eigen klimaat heeft, eene altoosdurende lentelucht, die verkoelend in den zomer en verwarmend in den winter is. Ja, zeide men mij, toen men mij al de verwonderenswaardige bijzondere deelen noemde, dit zijn alles bekende daadzaken; maar de bouwmeester heeft alles zoo buitengemeen kunstig geregeld, dat het oog, door de juiste inachtneming der evenredigheden misleid, het geheel niet een tiende gedeelte zoo groot schat, als het waarlijk is. - Het is toch inderdaad eene schrale kunst, welker hoogste triomf het zoo ver gebragt heeft, het op zichzelf verbazend groote kleiner te doen schijnen.’
En na de vergelijking der koepels van de beide genoemde tempels, welke allezins ten voordeele van het Pantheon uitvalt, heet het: ‘Indien derhalve bramante (of michel angelo) waarlijk gezegd heeft: “gij bewondert den koepel van het Pantheon op de aarde, ik wil hem in de lucht plaatsen;” dan heeft hij, zoo als niet zelden geschiedt, bedriegelijke woorden gesproken, die op het eerste gehoor verbazing wekken, maar bij nadere toelichting toch geen steek houden: want veel kan op aarde met groote bewondering beschouwd worden, wat in de lucht geheel niet op zijne regte plaats staan zoude. Zoo, bij voorbeeld, iemand, wien nog grootere hulpmiddelen ten dienste stonden, ons zeide: “gij bewondert de piramiden op aarde; ik wil ze in de wolken zetten,” en ook inderdaad de piramiden op den top van den Chimborazzo of Montblanc weder opbouwde, waar die ontzaggelijke massa's nog maar als schilderhuisjes zich vertoonen zouden, - moesten wij dan niet, wel is waar, over de moeijelijke onderneming ons verbazen, maar toch bekennen, dat de piramiden op aarde eenen veel grooteren indruk op ons maken zouden, dan in de wolken, waar zij, aan de maat onzer oogen onttrokken, ons niets ter vergelijking rondom zich aanbieden?’