woordig zich veroorloven, hetgeen zij toen ter tijd schroomden te verrigten? Dit vraagpunt is in 't geheel niet opgehelderd.
De Proeve schijnt ons toe aan den Heer Mr. van gigh volkomen te zijn gelukt. Zijne redekaveling is bondig, duidelijk en beslissend.
Maar wat zullen wij zeggen van het derde stukje? Bij het punt in geschil heeft de Schrijver zeker in zóó ver gelijk, dat de Nederlandsche Stemmen zijne meening te erg hebben uitgelegd, en het onderscheid niet hebben in acht genomen tusschen de vraag: Is iets zedelijk geoorloofd? en: Is iets een onderwerp, waartegen door de Strafwet voorzien is, of behoort voorzien te worden? Maar eveneens schijnt de Heer Mr. roest van limburg de wettige zelfverdediging te verwarren met een door partijen vooraf bepaald tweegevecht, waar partijen, zoodra er begin van uitvoering is, schuldig worden aan poging tot verwonding, doch indien er verwonding plaats heeft, alsdan daaraan, en meer of minder strafbaar naar den aard dier verwondingen zelve, die somtijds zelfs doodslag zijn met voorbedachten rade. Wat ook tegenwoordig de Fransche gezworenen en regters mogen onderzoeken of beslissen, Recensent houdt zich geheel aan het gevoelen van den beroemden dupin, en beschouwt dus de Duëllisten als strafbaar.