en omwerking, als op hetgene van het oorspronkelijke in de navolging is overgebleven. De brieven, die eene eenigzins opgesierde geschiedenis onder verdichte namen bevatten, zagen reeds te midden der achttiende eeuw in Frankrijk het licht. Niet alleen, dat derhalve in het oorspronkelijke het Christendom, vooral naar de opvatting der Roomsche Kerk, in den geest van bossuet, verdedigd wordt, maar ook is de toestand van zeden, regtsoefening en wat dies meer zij, geheel overeenkomstig met den tijd en het land, waar de brieven geschreven en uitgegeven zijn. Nu heeft de Vertaler niet slechts het al te breedvoerige werk, door weglating van zeer vele brieven, ingekort, maar hij heeft tevens, ten einde het voor zijne landgenooten te bruikbaarder te maken, eene meer Protestantsche strekking er aan trachten te geven, en de geschiedenis in ons land en in onzen leeftijd, zelfs in de tegenwoordige zoo hagchelijke oogenblikken, willen overbrengen. Wij behoeven niet aan te wijzen, hoe veel bezwaar reeds het eerste veroorzaakte, en hoe gedwongen de navolging wordt, b.v. waar er over het doen van boete of penitentie wordt gesproken, aan hetwelk men dan toch ook eene Protestantsche kleur heeft bijgezet; terwijl het zonderling is, dat het lezen van romans, het bezoeken van den schouwburg, en het arbeiden voor het tooneel, zelfs de treurspelpoëzij, onbepaald worden afgekeurd. Nog erger gaat het met de schildering van zeden en staatsgesteldheid. Die iigtzinnige vrijgeesterij onder de beschaafden en aanzienlijken, die zoo schandelijke hof kuiperijen, die willekeurige verbanningen zonder eenige form van proces, behooren geheel te huis in Frankrijk onder lodewijk XV; en hoe veel lof er dan ook (om het er als 't ware bij te slepen) aan onzen Koning en zijn Huis en aan ons Volk worde toegezwaaid, noch aan het Koninklijke geslacht, noch aan de mannen van invloed ten
Hove, noch aan onze Natie in 't algemeen, geschiedt eenige eer, door de overbrenging der hier geschetste tooneelen op onzen bodem, en wel in het nog loopende tijdvak. Onder hetgeen ons al verder bevreemdde, behoort ook dit: Eduard, die tot de volslagenste twijfelarij vervallen was, wordt eerst door zijnen schoonvader overtuigd, dat er zekere klaarblijkelijkheden bestaan; dat men der Rede eenig vertrouwen mag schenken; dat er onderscheid is tusschen goed en kwaad; dat er een God is; dat men aan eene vergeldende onsterfelijkheid moet gelooven, enz.: alles zoo wat