Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
Aan de dappere Studenten van Groningen en Franeker, door Mr. b.h. lulofs, Hoogleeraar in de Nederl. Letterkunde en Welsprekendheid, enz. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1831. In 4to. 14 Bl. ƒ :-25.
| |
[pagina 36]
| |
ninklijke-militaire Akademie-leeraar. Te Breda, bij F.P. Sterk. 1831. In gr. 8vo. 58 Bl. ƒ 1-50.
| |
[pagina 37]
| |
tweeden persoon) voor vloogt. De afkapping der t is in den onv. verl. tijd der ongelijkvloeijende werkwoorden, in den tweeden persoon van enkel en meervoud, volstrekt ongeoorloofd. In gelijkvloeijende werkwoorden alleen wordt die vrijheid toegestaan, b.v. gij wandelde voor wandeldet. Bl. 41 is onverglijkbren zeker eene drukfeil voor ongelijkbren. Doch inzonderheid bevielen ons het Wieggezang voor eene vorstelijke Telg; de Uitboezeming bij de hervatting van den arbeid der uit hare assche verrijzende Loge: Het vrij Geweten; De Leeuw van Waterloo; Aan Nederland, uitgesproken in de Maatschappij van Rhetorica te Gend; Soldatenzang; Aan Oud-Neêrlands Leger (in haast gedrukt te Diest, den 7 van Oogstmaand 1831); het daarop volgende Lied aan de Helden van Oud-Nederland, bij hunnen zegevierenden terugtogt, en de Toast op het welzijn van den Koning. De Lierzang aan de Helden Studenten, door den Heer van someren, is wel niet zonder verdienste, maar behaagt ons toch niet bijzonder. Bl. 4. verzeld van talloos heir van dappren, is geen Neêrduitsch: want het hier onderdrukte lidwoord een mogt niet weggelaten worden. Volgens het eerste couplet op bl. 5 zal het nakroost Hollands vroegeren roem vergeten, als het aan de wapenfeiten der Studenten denkt; het zal met Nieuwpoort ook van Leuven gewagen, en de gloriedagen van onze Prinsen zijn het tijdperk, waaraan het hulde schenkt. Naar ons inzien behoort der vaderen roem niet vergeten te worden; maar indien dit onverhoopt gebeurde, dan zou het nakroost van Nieuwpoort niet zoo wel als van Leuven kunnen gewagen, noch ook (op grond eener alsdan zeker partijdige vergelijking, dewijl de roem, bij Nieuwpoort behaald, althans even groot was) aan de laatste zege de meeste hulde brengen. Die gansche tirade is derhalve mislukt. Glimlachwekkend zijn de uitdrukkingen op bl. 6: Dat ge, aan Minervaas borst gelegen, (N.B.) De pen verwierpt, en greept den degen. Gezoogd wordende kinderen schrijven en vechten nog niet; ook kan de maagd Minerva geene kinderen zogen. Maar de Studenten zijn geene zuigelingen; derhalve wil Minerva hun slechts vriendelijk toespreken, zonder meer. Het volgende couplet begint: Thans, aan de borst der Kunstgodessen Als overwinnaars weêrgekeerd, Zijn 't als voorheen haar wijze lessen, Die gij van haar met vuur begeert. Maar die met vuur begeerde lessen moeten de Studenten immers slechts van de | |
[pagina 38]
| |
lippen der Zanggodinnen opvangen? Of welke lessen moeten de Zanggodinnen hun geven? Ook moesten de Heeren immers tot minerva terugkeeren; want deze, en niet de muzen, hadden zij, in het vorige couplet, verlaten. De Redeneerkunde is voor een' Dichter geene overtollige studie. Den begaafden Redenaar des amorie van der hoeven, en ook den Bestuurderen der Holl. Maatsch. van fraaije Kunsten en Wetenschappen, en haren Leden, voor zoo ver zij de uitgaaf dier uitmuntende Aanspraak hebben bevorderd, betuigen wij, in naam van het lezend publiek, onzen hartelijken dank voor de mededeeling van dit korte, maar voortreffelijke stuk, waarin de welsprekendheid van van der hoeven zich weder zoo gelukkig kenbaar maakt. Heerlijk, onder anderen, is de spraakwending, op bl. 8, tot de bewerkers der Omwenteling en tot de Staatslieden der Mogendheden: ‘Wij nemen,’ zegt de Redenaar, ‘Europa tegen u allen ten getuige, en mogt onze stem, de stem der verdrukte onschuld, thans nog miskend en gesmoord worden, wij dagen u voor de regtbank der nakomelingschap! Of velde ook zij een partijdig vonnis, wij zouden ons van hare vierschaar op die des Hemels in den jongsten dag beroepen!’ De Schrijver van: Het Volk der Vereenigde Nederlanden aan de Volken van Europa beroept zich vooreerst nog maar op de Volken van den tegenwoordigen tijd; doch wij vreezen, dat hij óók al op onzen Lieven Heer, tegen den jongsten dag, zal moeten appelléren.Ga naar voetnoot(*) Maar hoe de zaak ook uitvalle ter eerster Instantie, de namelooze Pleitverzorger verdient allen lof. Hij kiest een argumentum ad hominem, of liever hier ad populos. Het is van de zijde van de vrijheid en onafhankelijkheid der Natiën, van de verdiensten der Oud-Nederlanders jegens de zaak van vrijheid en verlichting, van de volksgezindheid onzer Regering, en den wensch onzer bevolking, dat zij onze regten handhave, dat de helderdenkende Schrijver uitgaat. Zijn stukje is vertaald in het Fransch, Engelsch en Duitsch; het zij geene Φωνὴ βοῶντος ἐν ἐρήμῳ! |
|