Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 39]
| |
De Invaliden Klub. Krijgsavonturen uit het Leven van gediende Officieren. Naar het Engelsch: The Chelsea-Pensioners. II Deelen. Te Amsterdam, bij H. Frijlink. 1830. In gr. 8vo. Te zamen 569 bl. ƒ 5-90.Op een' schoonen, zomerschen morgen in 1828 ging de Schrijver uit Oxford, om een reisje te voet te doen, met een' vischhengel in de hand, een mandje met eenige kleedingstukken op den rug, en een deel van shakespeare in zijnen zak. Hengelende ontmoette hij een' anderen bengelaar, een' man van omstreeks zestig jaren en van in nemend voorkomen. Spoedig was de kennis gemaakt. Beiden hadden bij het leger gediend. De avond viel. De oude heer noodigde den reiziger te voet, om mede te gaan. Hij zeide: ‘Hoe zeer ik een oud vrijer ben, leef ik echter niet alleen. Wij zijn met ons allen twaalf officieren op halve soldij, die bij elkander wonen. Ons huis staat aan het einde van dit dorp, dat wij, onderscheidingshalve, klein ChelseaGa naar voetnoot(*) genoemd hebben; wilt gij mij het pleizier doen van daar mijn gast te zijn, dan wil ik u in een gezelschap van zulke dappere en beschaafde mannen brengen, als er ooit kruid geroken of zich aan het legervuur gewarmd hebben. Tevens beloof ik u, dat, indien gij aan (in) het verhaal van krijgsavonturen smaak vindt, deze rijkelijk bevredigd zal worden, naardien er geen avond voorbijgaat, zonder dat eene of meer geschiedenissen, die op ons voorgaand leven betrekking hebben, verhaald worden.’ De voorslag werd aangenomen. De vreemde gast was welkom bij de overige leden des gezelschaps. Na de geheele inrigting en wetten dezer kleine maatschappij kortelijk vermeld te hebben, deelt de Schrijver nu eenige verhalen mede, welke hij aldaar hoorde. Derzelver opschriften luiden: De voorname Rekruut. Een dag op neutralen grond. Kapitein macdirk's krijgsavonturen. Vervolg van Kapitein macdirk's krijgsavonturen. De bange krijgskameraad, of de veldslag bij Maida. Een avontuur in de Pyreneën. De Medeminnaars. De Veteraan. Kapitein X. De Heeren Officieren weten goed en onderhoudend te vertellen. Krijgsavonturen, gelijk de | |
[pagina 40]
| |
titel aanduidt, maken den inhoud des boeks uit; doch ook menschkundige aanmerkingen worden in de verhalen ingevlochten, en eenige natuurtooneelen, zoo wij meenen, naar waarheid geschilderd. Evenwel zouden wij zeggen, dat Schrijver of Verhaler wat veel aan zijne verbeelding toegeeft, wanneer hij op een' schoonen herfstdag, in het midden van October, het algemeen stilzwijgen in een beukenbosch laat afbreken door de volle, klare, melodische toonen eener lijster, die uit eenig nabijstaand geboomte eenen stroom van ongekunstelde muzijk uitgiet. De verhalen, uit het laatst der vorige en uit het begin der tegenwoordige eeuw genomen, herinneren ons bekende namen en gebeurtenissen. Op enkele plaatsen, daar vooral, waar van den vrijheidskrijg der Noord-Amerikanen wordt gesproken, stralen, naar ons inzien, de Engelsche partijdigheid en hoogmoed allezins door. De vertaling, schoon over het geheel vrij goed, draagt echter blijken, dat het oorspronkelijke wel eens meer gevolgd is, dan de aard onzer taal toelaat. Ook hebben wij onder het lezen soms getwijfeld, of wel altijd het regte woord gekozen was. Zoo wordt b.v. van eene buitenplaats, aan en rondom welke aanmerkelijke verbeteringen gemaakt waren, gezegd: Het gras en onkruid, dat op de weide groeide, was verdwenen. Eene weide zonder gras zou waarlijk niet veel fraais zijn! In goed Nederduitsch zegt men nooit, dat de nacht aanbreekt. Zekerlijk is er eene fout in de vertaling, wanneer van de wegruiming der dooden na eenen veldslag wordt gezegd: Het was een jammerlijk gezigt, de neêrgezonkene hoofden en ontzielde lijken (de bijvoeging ontzield, bij lijken, is overtollig) te zien van mannen, die wij weinige uren te voren als de vurigste en meest geachte strijdgenooten kenden (gekend hadden), en vreeselijk trof hun geschreeuw en gekerm ons oor, zoo dikwerf een misstap der dragers hunne wonden op nieuw opende, Uit den zamenhang blijkt, dat dooden en gekwetsten bedoeld worden. Voorts had de Vertaler de geslachten der zelfstandige naamwoorden naauwkeuriger in acht moeten nemen. Ook zegt men niet ontgind, maar ontgonnen land. |
|