Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831
(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 770]
| |
Janmaat.Een barsch gezigt, een fiere blik,
Een vlammend oog, der Belgen schrik,
Een open borst, meest ruig begroeid,
Waar liefde voor zijn land in gloeit,
Beprikt met vlammend hart en pijl,
En in de forsche vuist een bijl;
Een schuinsche sneê door 't aangezigt,
Zoo hoekig als een bliksemschicht;
Gespierd van arm en vlug ter been,
Snel als de wind van lijf en leên;
Besmeerd met teer, bemorst met pek, -
Is Janmaat's beeld op 't oorlogsdek.
Een tanig vel vol zonnebrand.
Een ronde hoed met breeden rand,
Een wijde broek, een losse das,
Zoo kleurig als er ooit een was;
Een knoopig buis, een strepig hemd,
Dat nergens om zijn leden klemt;
Een linker buiszak met een flesch,
Een regter broekzak met een mes,
Geen andre wapens, niet meer vracht,
Volmaken Janmaat's kleederdragt.
Herkent ge, o Belgen! Janmaat's beeld?
't Is de echte Watergeuzen-teelt!
Zijne oogen rollen vonklend rond;
Hij fronst de wenkbraauw, en zijn mond
Bromt momplend een' geduchten vloek,
Bij 't zien van 't Belgisch oproerdoek;
Maar tevens juicht hij: 't eigen boord
Voert hooger Hollands kleuren voort,
En, 't oog op Hollands vlag gevest,
Zingt hij dit lied voor Antwerps vest:Ga naar voetnoot(*)
‘De drie kleuren.
Roode, witte, blaauwe kleuren
Schittren aan den horizont,
Waaijen, als met ambergeuren,
Hollands roem langs 't wereldrond.
| |
[pagina 771]
| |
Roode, witte, blaauwe kleuren,
Hollands onbesmette vlag!
'k Mag uw glorie weêr bespeuren;
Rein nog wappert ge op deez' dag.
Roode, witte, blaauwe kleuren,
Waar we uw kronkels wenden zien,
Wat er immer mogt gebeuren,
Steeds mogt ge eer en roem ons biên.
Roode, witte, blaauwe kleuren,
Vlag, waar nog geen smet op kleeft!
Wie het waagt, u af te scheuren,
Doet het slechts terwijl hij sneeft.
Roode, witte, blaauwe kleuren,
Onvolprezen roemrijk doek!
Wie u door het slijk wil sleuren,
Koopt den dood met onzen vloek.
Roode, witte, blaauwe kleuren,
Waait dan uit, waait uit in 't rond!
Eer we, o vlag! uw' roem verbeuren,
Vliegen we op, of gaan te grond!
Heft dan 't hoofd op, wakkre zonen
Van de zee!
Holland mogt het zwaard weêr toonen,
Scherp van sneê.
Ongestraft werd nooit beleedigd
Hollands vlag,
Die zich nimmer onverdedigd
Strijken zag.
Roemvol wapperden haar kleuren
Over de aard';
Steeds bleef zij, wat mogt gebeuren,
Rein bewaard.
Roemvol waait ze op zee en stroomen,
Zonder smet;
Roemvol is ze aan Scheldes zoomen
Neêrgezet.
Zij ontkronkelde er haar vouwen,
Aan ons boord,
Bij het dondren der kartouwen,
Ongestoord.
| |
[pagina 772]
| |
Ziet, zij waait nog van de wallen
Van 't kasteel;
Nimmer, nimmer zal zij vallen
Hun ten deel.
Hijscht ze dan van schip en veste
Hoog in top!
Ja! wij vliegen eer ten leste
Met haar op;
Ja! van Speyk, in damp bedolven,
Volgen we eer;
Eerder zinken we in de golven
Met haar neêr;
Eer men hier, door muiters handen,
Hollands vlag,
De eer der vaderlandsche stranden,
Strijken zag.
Dat we uw driekleur dan bespeuren
Hooger op!
Hijscht ze met de oranjekleuren
Hoog in top!’
Zoo zong de zeeman - langs het ruim
Der Schelde kaatst zijn lied door 't schuim,
Dat om den steven bruist en spat,
En 't oorlogsboord met spijt omvat.
Nu zwijgt hij, stampt den forschen voet
Op 't planken dek, en zwaait den hoed.
Een hoera! rolt uit aller mond;
Oranje boven! klinkt in 't rond.
Tot slot wenscht Janmaat, forsch en fel,
Nog al de muiters in de hel!
F.W.C.
|
|