Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831
(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWelkomgroet aan het Leydsche jagerkorps, bij deszelfs terugkomst te Leyden.Welkom! welkom, Pallas-zonen!
Echte teelt van die Godin,
Die het heldenmoed betoonen
Paarde aan kunst- en lettermin! ....
Neen! geen teelt van eene moeder,
Die, in heidensch brein geteeld,
Magtloos, nimmer kind of broeder
Waren moed heeft meêgedeeld.
Neen! gij zijt het kroost dier Vaadren,
Wien, aan 't Christendom gehecht,
Nimmer vijand durfde naadren,
Als het eere gold en regt.
Naauwlijks deed de kreet zich hooren
Van 't benarde Vaderland,
Of uw eed was ook gezworen,
't Wapentuig in uwe hand.
Ja, gij zwoert, in Pallas' tempel,
Trouw aan Vaderland en Vorst.
‘Nooit betreên wij weêr deez' drempel;
(Klonk het uit uw' aller borst)
Nooit, nooit dekken deez' gewelven
Ons zoo stil en vreedzaam weêr;
Nooit, nooit mogen wij weêr delven
Uit den schat van kunde en eer,
| |
[pagina 742]
| |
Zoo ons Vaderland en Koning,
Overwaardig al ons bloed,
Niet tot dapp're moedbetooning,
In den krijg, ontvlammen doet!
Nooit ontvangen Leydens wallen,
Waar de schim van Douza zweeft,
Ons met teeder welgevallen,
Waar onze eerzucht slechts naar streeft;
Nooit, (zoo klonk het uit uw harten,
Neêrlands dierb're jonglingschap!)
Nooit zal moedwil Holland tarten,
En, wie 't immer hone of trapp',
Nooit moog' Holland ons, als zonen
Van Minerva, hulde biên,
Nimmer ons weêr liefde toonen,
Zoo wij voor den vijand vliên,
Zoo wij 't Vaderland niet wreken,
En den vuigen bastaard niet
De ijz'ren tanden durven breken,
Die hij ons, zoo grijnzend, biedt!’
Zóó, zoo zwoert gij, dapp're telgen
Van het Nederlandsche bloed!
En, ten spijt van snoode Belgen,
Gloeide in u der Vaadren moed.
Ja, die moed van de oude helden
Gloorde, o Braven! in uw hart:
Beeringen en Leuven melden,
Dat men u niet strafloos tart.
Dáár, ('k voel mij de borst ontvlammen
Door uw jeugdig heldenvuur!)
Dáár deedt gij de magt verlammen
Van der Belgen PalinuurGa naar voetnoot(*).
Dáár deedt gij den eed, gezworen
In Minerva's koor, gestand,
En aan heel Europa hooren,
Dat geen grond, als Nederland,
Zonen teelt en weet te kweeken,
Zoo getrouw aan orde en pligt,
Die hunn' Koning durven wreken,
Voor wie de overmagt zelfs zwicht!
| |
[pagina 743]
| |
Welkom! welkom in deez' koren,
Kunst en wetenschap gewijd!
Zij, wien gij uw' eed deedt hooren,
Juichen om uw' eedlen strijd.
Blink' nu in uw heldenhanden,
Wrekers van Oud-Neêrlands hoon!
Blink' het, meer dan ridderbanden
Vonk'lend, als uw waardig loon,
't Zilv'ren eermetaal, door Maagden
Aangeboôn, voor trouw en moed;
Streel' 't uw oog, o Onversaagden!
't Is de dank van 't eêlst gemoed.
Prijk' weldra ook 't eereteeken,
Straks gevormd uit Hasselts buit,
Die, toen de onverwinb'ren weken,
In zijn' donder werd gestuit;
Prijk', voor 't willig moedbetoonen,
Kruis en lint op uwe borst!
Draagt het, als regtschapen zonen
Van Oranje's grooten Vorst!
Welkom! welkom, kroost dier Vaadren,
Wien, aan God en Land gehecht,
Nimmer vijand durfde naadren,
Als het eere gold en regt!
Welkom! welkom in deez' koren,
Kunst en wetenschap gewijd!
Hier deedt gij uwe eeden hooren,
Hier ook juichen we om uw' strijd.
Leyden, den 23 Sept. 1831.
|
|