Ter gedachtenis van mijnen hartelijk geliefden vriend, den hoogeerwaardigen en zeer geleerden heer Samuel Magnet, in leven president van het provinciaal kerkbestuur van Noord-Braband en predikant te Raamsdonk, overleden den 6 november 1831, in den ouderdom van 84 jaren, en in het 59ste jaar zijner evangeliebediening.
Elck woord, uw' tong ontgleden,
Docht mij een stalen wet,
Een Godspraak elcke reden:
En als ghij altemet,
Uit Oud of Nieu Verbond,
Iet heiligs ons deed hooren,
Hoe kleefden dan mijne ooren
Aen uwen wijzen mond!
de decker.
Magnet, opregt en vroom en trouw aan pligt en taak,
Verlicht, verdraagzaam, wars van koud en liefdloos twisten,
Vreemd van dien stelseldwang, dien menschenhoogmoed vaak
Ten regel voor 't geloof wil stellen van den Christen;
[pagina 740]
[p. 740]
Magnet, wiens eedle taal, getoetst aan 's Heilands leer,
Altijd den zondaar wees op God als Liefde, als Vader,
Wiens spreken wijsheid was; hij, de achtbre, leeft niet meer,
En 't schreijend oog betreurt in hem een' vriend en rader!
Zit zijn gemeente in rouw, de Hemel juicht van vreugd:
Een Engel trad te meer in Serafs reine kringen.
Geknield voor 's Hoogsten troon, ontvangt hij 't loon der deugd,
En volgt der Englen lied bij 't heilig Hallel-zingen.
Hier droeg hij grijsheids kroon, dáár siert hem eeuwge jeugd;
Hier leefde hij in hoop, dáár leeft hij in genieten;
Hier dankte hij steeds God voor elke bron van vreugd,
Dáár ziet hij stroomen vreugds, nooit op te droogen, vlieten.
Al rouwt dan zijn Gemeente, al schreit het vriendenoog,
De hoop des wederziens kan 't harte balsem geven,
En van zijn graf slaan wij verheugd den blik omhoog:
Het sterven was voor hem 't begin van eeuwig leven.