Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831
(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDoorgraving van de landengte van Panama.Onder de grootsche gedachten, die ooit door het menschelijk vernuft ontworpen zijn, behoort, zonder eenige tegenspraak, eene ontworpene vereeniging van den Atlantischen Oceaan met de stille Zuidzee, door middel eener doorgraving van de Landengte van Panama. Het is overtollig, hier de ongemeen groote voordeelen op te noemen, welke daardoor voor de zeevaart zouden verkregen worden: een enkele blik op de wereldkaart kan er het onwaardeerbare nut van doen inzien. Er zijn meermalen verschillende pogingen aangewend, om te onderzoeken, op wat wijze eene weer onmiddellijke gemeenschap tusschen de beide Zeeën over de Landengte van Panama zou kunnen worden daargesteld. De uitkomsten dezer in het werk gestelde pogingen zijn misschien minder algemeen bekend: men vindt van dezelven gewag gemaakt in de Annales des Voyages van October 1830, en nader in de Bibliothèque universelle van April 1831; zijnde het laatst- | |||||||||
[pagina 671]
| |||||||||
genoemde grootendeels getrokken uit de Annalen der Physik, 1830. No. 9, en welligt uit anderen. Uit een en ander blijkt, dat er in de jaren 1828 en 1829, op last van den Generaal bolivar, werkelijk eene naauwkeurige waterpassing heeft plaats gehad over de genoemde Landengte, door de Heeren lloyd, een Engelschman, en falmark, een Zweed, Kapitein in dienst van Columbia, en zulks ten einde de geschiktste lijn te bepalen, om een kanaal te graven, of een' ijzeren spoorweg daar te stellen. Er wordt gezegd, dat deze waterpassing met zorg en door behulp van voortreffelijke werktuigen volvoerd is; en zoo dit waar is, dan heeft dezelve allerbelangrijkste uitkomsten opgeleverd. De bijzonderheden er van zijn vermeld in eene geschrevene Memorie, welke in de bibliotheek der Koninklijke Maatschappij te Londen berust, en waarvan een uittreksel geplaatst is in het Iste Deel, p. 59. der Transactions philosophiques van 1830. Het is daaruit gebleken, dat het verschil in den waterpassen stand, tusschen de stille Zuidzee en den Atlantischen Oceaan, zoodanig is, dat vloed en eb dit verschil nu positief, dan weder negatief doen worden. Eene zuivere vergelijking tusschen de waterstanden der beide Zeeën moet echter natuurlijk op dezelfde tijden genomen worden, en bestaat dan ook voornamelijk in de wijze, waarop men de gemiddelde hoogte der zee ten opzigte harer tijdelijke bewegingen moet aanmerken. Er bestaan verschillende gevoelens omtrent dit laatste punt, en dit is derhalve nog onderworpen aan eenige onzekerheid; schoon ik mij wel vereenigen kan met het gevoelen van den Heer lloyd, die meent, dat de middelbare waterstand zich juist bevindt op de gemiddelde hoogte tusschen het hoog en laag water, - eene onderstelling, die in allen gevalle weinig van de waarheid zal afwijken. Overigens doet dit niets tot de verkregene uitkomsten, en ieder kan dezelven, als vaste gegevens aanmerkende, volgens zijne eigene theorie toepassen. Eene oplettende en herhaalde waarneming van vloed en eb aan beide zijden der Landengte heeft de volgende uitkomsten opgeleverd: Te Panama, in de stille Zuidzee, is het verschil tusschen vloed en eb twee dagen na volle maan gewoonlijk 21, 22 | |||||||||
[pagina 672]
| |||||||||
Engelsche voetenGa naar voetnoot(*) en in sommige bijzondere gevallen 27, 44 voeten. Te Chagres, in den zeeboezem der Antillen, is dit verschil 1, 16 voeten, zoo wel in het drooge jaargetijde, als in den regentijd. Op beide punten is het bij volle en nieuwe maan gelijktijdig hoog water ten 3 ure en 20 minuten des namiddags. Deze waarnemingen tot grondslag nemende, heeft de Heer lloyd de navolgende besluiten uit zijne waterpassing getrokken: 1. De hoogwaterlijn te Panama is 13, 55 voeten hooger, dan die te Chagres. Daar nu de middelbare stand tusschen het hoog en laag water te Panama is 10, 61 voeten en te Chagres 0, 58, zoo volgt daaruit, dat de middelbare waterstand van de stille Zuidzee te Panama 3, 52 hooger is, dan de middelbare waterstand van den Atlantischen Oceaan te Chagres. 2. Bij den vloed, die gelijktijdig aan beide zijden der Landengte plaats heeft, klimt de stille Zuidzee 10, 61 voeten en de Atlantische Oceaan 0, 58 voeten boven derzelver middelbare waterstanden. De eerstgemelde Zee is alsdan hooger, dan de tweede: 10, 61 - 3, 52 - 0, 58 = 13, 55 voeten. 3. Bij de ebbe dalen de beide Zeeën weder even zoo veel onder de middelbare waterstanden, en de eerstgemelde is alsdan lager, dan de tweede: 10, 61 - 3, 52 - 0, 58 = 6, 51 voeten. Om zich een duidelijk begrip te vormen van de getijen aan weêrzijden der Landengte, beschouwe men het volgende tafeltje, waaruit men dadelijk de verschillende waterstanden zal kunnen opmerken: | |||||||||
[pagina 673]
| |||||||||
Het blijkt hieruit, dat, gedurende den tijd van 12 uren, de stille Zuidzee eerst gedurende den vloed verscheidene voeten hooger klimt dan de Atlantische Oceaan; dat ze vervolgens gelijk, en bij de ebbe beneden denzelven komt. | |||||||||
[pagina 674]
| |||||||||
Wanneer derhalve de beide Zeeën door een open kanaal vereenigd waren, zou het water gedurende 6 uren naar de stille Zuidzee, en gedurende de andere 6 uren naar den Atlantischen Oceaan stroomen. Deze gedurige heen- en wederstrooming der getijen, en vooral de felle stroom, die er naar den Atlantischen Oceaan zou plaats grijpen, zou echter eene groote verwijding en verdieping der doorsnijding, en daarna eene geweldige afscheuring ten gevolge kunnen hebben; en het schijnt derhalve niet raadzaam te zijn, om deze vereeniging, zoo als de Heer lloyd dit scheen te bedoelen, door een open, onafgesloten kanaal te doen plaats hebben. Een door schutsluizen afgesloten kanaal zou deze zwarigheid wegnemen, door welke sluizen men bij alle gelegenheden van beide zijden zou behooren te kunnen schutten. - In hoe verre het terrein van de Landengte zelve de geschiktheid zou bezitten, om zoodanig kanaal daar te stellen, is nog onbekend. De Heer lloyd zegt alleen nog, dat de Landengte van Panama zeer geschikt is tot de daarstelling eener gemeenschap tusschen de beide Zeeën. Men kan dan uit een en ander zeer wel de mogelijkheid aannemen, dat men op eenige geschikte wijze tot dit nuttige einde zoude kunnen geraken; en het schijnt dan, dat er vierderlei wijzen zijn, waarop zulks zou kunnen worden bereikt, namelijk:
Bij eene meer volledige kennis van het terrein zou het vóór en tegen dezer middelen kunnen beredeneerd worden, en de stof tot zeer belangrijke beschouwingen omtrent dit onderwerp opleveren. Ik meen, dat intusschen het hier aangeteekende voor ons vaderlandsch publiek als niet onbelangrijk kan worden geacht.
F.W.C. |
|