Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831
(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEenige opmerkingen omtrent de nuttigheid der koepokken, ontleend uit de alhier heerschende epidemie der kinderziekte. Door P.J. Blom, Med., Chir. et art. obst. Doctor, te Utrecht.Dat ik alhier niet wil optreden als verdediger der koepokinenting, zal elk, die met de geneeskundige wetenschappen bekend is, ligtelijk bevroeden, alzoo bij dezelve de nuttigheid hiervan, als eene bewezene daad zaak, genoegzaam algemeen is aangenomen. Dan, daar de berigten, dat de gevaccineerden evenwel door de kinderziekte worden aangetast, en enkelen daaraan zelfs zijn overleden, zoo als gewoonlijk, zeer vergroot worden, en op den algemeenen geest van veroordeeling der vaccinatie in deze stad zeer sterk werkt, zoo oordeelde ik het niet geheel en al ongepast, en voelde mij genoopt, eenige daadzaken dienaangaande mede te deelen. Waar deze toch spreken, zal wel geen bewijs verder noodig zijn tot staving van het nut der vaccinatie ook in deze Epidemie. Dat het mijn voornemen ook niet is, hier een verslag te leveren van de alhier heerschende kinderziekte, gelijk ik zulks van de alhier geheerscht hebbende mazel-epidemie gedaan heb, blijkt genoegzaam uit het opschrift. Ik oordeelde dit onnoodig, eensdeels omdat er al zoo ontzettend veel over de kinderziekte in ons land geschreven is, en ten andere, omdat het zich laat vooronderstellen, uit de uitgebreide zorg en naauwkeurige nasporing van de Plaatselijke Geneeskundige Commissie, dat deze hierover een uitgebreid verslag in het licht zal geven, terwijl ik slechts uit mijne bevinding kan oordeelen. De kinderziekte begon hier in de maand Januarij ll., | |
[pagina 656]
| |
en was, naar men denkt, in deze stad overgebragt door zieken uit het leger naar het Rijks-Hospitaal alhier. In de nabijheid van dit Hospitaal althans werden dan ook, in het begin dezer maand, het eerst de kenteekenen dezer ziekte bespeurd; vroeger is mij niet ter kennisse gekomen, dat de ziekte is opgemerkt, ofschoon mij op den 24 Januarij, toen ik het eerst een lijdertje aan deze ziekte buiten de Tolsteegpoort, wijk K, no. 920, ter behandeling kreeg, de vrouw des huizes verhaalde, dat haar andere herstelde kind reeds vóór drie weken de pokken had gehad. De ziekte bepaalde zich in het begin, ofschoon met geen' zekeren en naspeurbaren gang, in het algemeen meer tot het boveneinde van de stad, en gaat nu meer tot het benedeneinde over. De besmetting werkte zeer hevig, en spaarde noch middelbare noch bejaarde personen, ja zelfs niet altijd gevaccineerden. Ik behandelde van den 24 Jan. tot den 1 Mei een getal van 114 lijders aan dezelve, onder welke het aanzienlijk getal van 59 ten behoeve van de Diakonie-armen. In het begin, toen de ziekte zich begon te vertoonen, was er geen koepokstof in deze stad voorhanden, en er verliep een geruime tijd, eer wij dezelve konden magtig worden; zoodat zelfs de Geneeskundige Commissie, welke in hare aankondiging van den 1 Febr. aanbood, om van den 2 Febr. af de kinderen gratis te vaccineren, dit uit gebrek aan de stof niet kon volvoeren.Ga naar voetnoot(*) Ik beproefde intusschen twee malen oude stof van de maand Mei 1830, en ééns stof, mij door de goedgunstigheid van den Heer Doctor kok op een glaasje bezorgd; doch het mogt mij niet gelukken; zoodat ik op den 1 Maart eerst met goed gevolg vaccineerde. - Van dezen tijd af tot aan den 1 Mei heb ik 67 personen, zoo kinderen als volwassenen, gevaccineerd, met dat gevolg, dat allen tot op den 30 Mei 1831 van de natuurlijke, en 58 van de gewijzigde kinderziekte zijn verschoond gebleven. De overige 9 kre- | |
[pagina 657]
| |
gen meer of min gewijzigde pokken. Dit een en ander meende ik vooraf te moeten zeggen over de heerschende Epidemie en vaccinatie, en bepaal mij thans tot een kort verslag van sommige omstandigheden, welke mij voorkwamen, der aanteekening wel waardig te zijn, tot staving, dat ook deze Epidemie het nut der vaccine bevestigde; en wel 1o. over de gevaccineerden gedurende de Epidemie, 2o. over de gevaccineerden vóór de Epidemie, en 3o. over de behandelde gewijzigde pokken. Vooreerst dan een woord over de kinderen, door mij gevaccineerd gedurende de Epidemie, en wel van den 1 Maart tot den 1 Mei, aangezien ik over de later gevaccineerden nog niet genoegzaam kan oordeelen. Van de 67 gevaccineerden, zeide ik, bleven er 58 geheel vrij, zoo wel van natuurlijke als van gewijzigde pokken, en sommigen zelfs onder zeer moeijelijke omstandigheden. Van de 9 overigen, welke meer of minder gewijzigde pokken kregen, komen mij de volgende voor, bijzondere melding te verdienen. (Van die 9 waren er nog 3, die slechts enkele steenpuisjes kregen, volstrekt niet ziek er van waren, en alzoo niet als zoodanig zouden genoemd geworden zijn, ware het niet, dat ik, der waarheid getrouw, hen onder het getal der, na mijne inenting, iets of wat ongesteld gewordenen meende te moeten opnemen.) Den 9 April bezocht ik een drie en een halfjarig kind (wijk A, no. 696) bij een' vleeschhouwer in een zeer klein huisje, en bevond, dat hetzelve sedert twee dagen laboreerde aan zeer kwaadaardige pokken met petechiae. Er was eene ondragelijke lucht in huis, en de berookingen, reeds vroeger door een ander Geneesheer voorgeschreven, waren niet in het werk gesteld. Het beloop der ziekte was volkomen dat van pokken met rotkoorts (variolae putridae), en het kind overleed aan dezelve den 11 April, den vijfden dag na de uitbotting. - In hetzelfde vertrek verkeerden de twee andere kinderen, waarvan het elfjarig zoontje, dat vóór omtrent acht jaren in Gelderland was gevaccineerd, te gelijk aan de | |
[pagina 658]
| |
gewijzigde kinderziekte laboreerde, zeer vol van pokken was, doch op den vijfden dag, na eene hevige uitbottingskoorts, zoo wél was, dat hij mijne zorg niet meer behoefde. Het derde zesjarig kind, tenger en scrophuleus van aard, werd door mij den 11 April gevaccineerd, en kreeg twee zeer goede koepokken. Den 22 April kreeg hij enkele gewijzigde pokken, omtrent dertig in getal, zonder koorts of eenige ongesteldheid, zoodat hij den naam van ziek niet verdiende en ook geene geneeskundige hulp behoefde. Deze pokjes hadden den vorm van steenpokjes en naderden de varicellae. Den 30 Maart kreeg ik ter behandeling, ten behoeve der Diakonie-armen, het kind van N.N. (wijk A, no. 781). Het was een jaar oud, vol van natuurlijke pokken, die in het aangezigt zamenvloeijend, en sedert twee dagen uitgekomen waren. Op herhaald en dringend aanzoek vaccineerde ik, den 8 April, het tweejarig kind. Den 12den werd hetzelve ongesteld. Den 14den kwamen de natuurlijke pokken uit, terwijl ééne vaccinepok zich vertoonde. Den 16den, den achtsten dag na de inenting, vertoonde zich de vaccinepok een weinig achterlijk, met eene bolronde figuur, zonder indruk, en de natuurlijke pokken ook eenigzins bolrond, en reeds meer dan gewoonlijk in het aangezigt tot zwering overgaande. Den 18den vertoonde de vaccinepok eene zeer goede figuur, met een' zuiveren indruk, doch zonder rooden kring. In derzelver nabijheid zaten twee bolronde pokken zonder indruk, en reeds, even als alle de overige, met etter gevuld en van eene gele kleur, terwijl de meeste pokken in het aangezigt reeds dorrende waren. De opdrooging volgde spoedig, en het kind was na de uitbottingskoorts geheel welvarende. Het kreeg over het geheel omtrent een 60 pokken, die ik, tot onderscheiding, natuurlijke genoemd heb, doch met regt als gewijzigde kunnen beschouwd worden; zoodat, niettegenstaande de vaccinepok hierbij achterlijk was en de noodige ontstoken roode kring ontbrak, deze evenwel hare dienst bewees. Den 14 Maart werd ik geroepen bij N.N. (wijk B, no. 626) een jongetje van 9 jaren, hetwelk niet gevacci- | |
[pagina 659]
| |
neerd was, en sedert den vorigen dag aan de natuurlijke pokken laboreerde. Den 24sten gelukte het mij eerst, zijnen twaalfjarigen broeder te mogen vaccineren. Den 27sten werd ik bij den gevaccineerde geroepen, welke aan hevige koortsen met brakingen laboreerde, hetwelk, naar men zeide, door de inenting was veroorzaakt en hem thans doodelijk ziek maakte, terwijl hij had kunnen vrij blijven, en het andere kind, ofschoon dit vol had gezeten, er echter goed was afgekomen. Hoe er nog al verder werd uitgevaren tegen de vaccine, laat ik daar. Dezelve handhaafde intusschen haren ouden roem. Ik vond den lijder in eene sterke koorts, met galbrakingen en ijling, waarom ik bloedzuigers aan het hoofd liet plaatsen, en hem, den volgenden dag, een emeticum, met zigtbaar goed gevolg, deed toedienen. De koorts bleef aanhouden, en verminderde eerst den vierden dag der ziekte, na de losmaking van verstoppingen en de ontlasting van ruimen stoelgang met wormen. Onder dit alles vertoonden zich, op den 4den dag na de vaccinatie, drie koepokken, en op den 6den dag enkele gemodificeerde pokken. De koepokken hadden wel eenen tragen, doch zeer natuurlijken loop. Van de andere pokken, die zeer gemakkelijk telbaar waren, vertoonden zich sommige als blaasachtige waterpokken, sommige als steenpokjes. De lijder herstelde zeer spoedig na de opruiming van zijne gastrische ongesteldheid en verstoppingen, welke hier toevallig de uitbottingskoorts hadden verergerd. Van de opmerkelijke omstandigheden, waaronder sommigen van de, gedurende de Epidemie, door mij gevaccineerden verschoond bleven, zoo wel van de gewijzigde als van de natuurlijke kinderziekte, moge, onder andere door mij waargenomene, het volgende voorbeeld ten bewijze dienen: Den 6 April begon ik de behandeling van een negenjarig meisje, (wijk A, no. 666) bij hetwelk, na twee dagen aan ijlende koortsen gelaboreerd te hebben, de pokjes begonnen uit te komen. Zij kreeg zeer vele zamen- | |
[pagina 660]
| |
vloeijende pokken, vergezeld van zenuwkoorts, en herstelde zeer moeijelijk. Den 14 April vaccineerde ik hare elfjarige zuster, welke vier zeer goede koepokken kreeg, en volkomen gezond is gebleven. 2. De gevaccineerden vóór de Epidemie. - Het is niet te ontkennen, dat er gedurende deze Epidemie een aanzienlijk getal, zoo wel volwassenen als kinderen, die vroeger gevaccineerd zijn, aan de kinderziekte hebben gelaboreerd; openlijk wordt dit door de Geneeskundigen erkend, en de mare, alsof van de gevaccineerden zelfs verscheidenen hieraan overleden zijn, heeft zich bij onkundigen door de geheele stad verspreid. Doch waarom zoude ik dit ook ontkennen willen? Den regtschapen' Arts is het te doen om waarheid, en, ten nutte der menschheid werkzaam, loopt hij noch met vooringenomenheid weg met het nieuwe, noch met het oude, maar onderzoekt, beproeft, en behoudt hetgeen hem het nuttigste en het beste voor zijne lijdende natuurgenooten voorkomt. Ik zelf oordeelde, van het begin der Epidemie tot aan den 1 Mei, een getal van niet minder dan 36 lijders waardig, om daarvan aanteekening te houden, en naar gelange der hevigheid, zoo veel mij de tijd dit toeliet, het een en ander op te schrijven; behalve nog onderscheidenen, welke mij voorkwamen de moeite van aanteekening zelfs niet waardig te zijn. Ik was dit bij velen zelfs verpligt, omdat de uitbottingskoorts geen verschil opleverde, of de lijders gevaccineerd waren geweest, dan niet. Dan, ter zake. Eenige weinige voorbeelden, uit meerdere genomen, van vroeger gevaccineerden, welke onder ongunstige omstandigheden, dat is wanneer andere kinderen in hetzelfde huis aan de natuurlijke kinderziekte laboreerden, vrij bleven, mogen hier tot staving van onze stelling dienen, dat ook deze Epidemie de nuttigheid der vaccine bevestigt. Bij N.N. (wijk K, no. 272) hebben de twee jongste kinderen aan de natuurlijke pokken gelaboreerd. Het eerste, drie jaren oud, is zeer vol geweest; het tweede, | |
[pagina 661]
| |
1½ jaar, minder, en begon eerst ziek te worden, toen bij het eerste de verdooving reeds begonnen was. Geneeskundige hulp riep men eerst bij het laatste kind in op het tijdperk van afschilfering (den 1 April), zoodat er tot op dien tijd geene berookingen waren in het werk gesteld; en evenwel zijn de vier overige gevaccineerden geheel vrij van eenige ongesteldheid gebleven. Bij N.N. (wijk M, no. 312) kreeg den 14 Febr. een elfjarig meisje, dat zeer tenger, zwak en veeltijds ziekelijk was, eene sterke koorts. Daar zij ver buiten de poort in een van den weg af gelegen huis woonde, had ik weinig gedachte op de kinderziekte, te meer daar zij gevaccineerd was. Den volgenden dag vertoonde zich een weinig roodheid op de huid, zonder dat ik er eenige nadere bepaling aan konde geven, en de koorts bleef onafgebroken voortduren. Den 16 Febr. nogtans ontwaarde ik zeer sijne pokjes op eene algemeen roode grondvlakte van het aangezigt en de bovenste ledematen. De koorts bleef sterk voortduren, nam den derden en vierden dag na de uitbotting eerst eenigzins af, en bleef den 21 Febr. geheel weg; terwijl de afschubbing zeer traag, en alleen door eene sterke ondersteuning der krachten, doch overigens, als 't ware, zonder ziekte volbragt werd. Ondertusschen verhaalde men mij op den 16 Febr., dat een tweede, ook gevaccineerd meisje den vorigen dag ook koorts had gekregen en thans ook rood zag. Ik vond dit achtjarig, zeer sterk en anderzins gezond kind in eene koorts, en zag, dat de pokken reeds ten voorschijn kwamen. Bij dit kind duurde echter de koorts slechts twee dagen. Beide zaten zeer vol, en hadden de pokken den vorm van steenpokjes, terwijl er geen etterkoorts ten voorschijn kwam. Ik liet van den eersten dag na de uitbotting berookingen doen, en verzocht, de twee overige gevaccineerden niet, maar wel het jongere niet gevaccineerde buiten het ziekenvertrek te houden. De twee overige gevaccineerden bleven vrij, maar het zesjarig niet gevaccineerde zoontje werd den 6 Maart ziek, en | |
[pagina 662]
| |
den 8sten vertoonden zich de natuurlijke pokken. Hij was zeer vol; de koorts duurde van het begin der ziekte onafgebroken voort tot den derden dag na de uitbotting, nam toen een paar dagen wat af, tot dat eene hevige etterkoorts met een sterk bezinksel in de urin zich openbaarde. De ziekte liep verder geregeld af. Het onderscheid echter bij deze drie zieken was zoo groot, zoo wel in den vorm der pokken, als in den aard der geheele ziekte, dat het alle de huisgenooten ten sterkste voor de vaccinatie innam, ofschoon men dit vroeger meer uit gewoonte en welstaanshalve, dan uit overtuiging, had laten verrigten. Den 26 April werd ik geroepen bij N.N. (wijk M, no. 310) oud 10 jaar, welke aan tusschenpoozende koortsen met eene ontsteking van het linker oog laboreerde. Men verhaalde mij, dat hij in 't begin van de maand aan de natuurlijke pokken had gelaboreerd; dat hij daarbij wel was gebleven, en men uit dien hoofde geene geneeskundige hulp had ingeroepen; maar dat hij na de pokken ziek was geworden, dagelijks koorts had, thans zeer vermagerde en uit zijn oog niet meer zien kon, en dat hij zoo wel, als zijn broeder van 13 jaren, door mij vóór twee jaren gevaccineerd waren. Ik herinnerde mij zulks ook zeer goed, en wist tevens wél, één van hen tweemaal te hebben gevaccineerd. Op mijn boek vond ik aangeteekend, dat ik beiden op den 18 Aug. 1829 had gevaccineerd; dat de oudste vier goede pokken had gekregen, doch dat bij den jongsten niets was opgekomen, waarom ik hem den 26 Aug. andermaal had gevaccineerd, met dat gevolg, dat ik den 3 Sept. twee onregelmatige puisten bij hem vond, die hoegenaamd niets van pokken hadden, en mij toeschenen zeer vroeg stuk gekrabd te zijn geweest. - Berookingen werden hier niet in het werk gesteld, en de oudste had bij den zieke geslapen, tot dat de pokken waren uitgekomen, en vervolgens in hetzelfde vertrek gewoond; evenwel is hij geheel gezond gebleven. Den 27 Maart werd ik geroepen bij een kind, (wijk | |
[pagina 663]
| |
H, no. 420) volgens zeggen, door mij zelven gevaccineerd, en thans laborerende aan de natuurlijke kinderziekte. Ik vond het laatste bevestigd; het 3½ jarig kind, Geertruida genaamd, laboreerde aan de natuurlijke kinderziekte en zat ter dege vol; de pokken waren reeds drie dagen zigtbaar geweest, en twee andere niet gevaccineerde kinderen, van een en twee jaren, hadden reeds vóór 8 en 14 dagen aan de natuurlijke kinderziekte gelaboreerd en waren goed hersteld. Het zieke kind zuchtte benaauwd tusschen broeijende kussens, op een klein bovenvertrek, welks ondragelijke stank reeds op den trap door mij ontwaard werd. Op mijne vraag aan de moeder, waarom zij geen berookingen liet in het werk stellen en de lucht zuiverde, den schoorsteen niet geopend had, en geene geneeskundige hulp had ingeroepen, antwoordde zij alleen, dat zij het had aangegeven en een briefje op de deur had geplakt, en reeds een- en andermaal om den Professor, die in hare wijk was, had gezonden, doch dat deze eindelijk had gezegd, dat hij het veel te drok had en niet komen kon. (!) Nergens heb ik meer hinder gehad van de lucht, dan in dit huisje. Vijf malen ben ik er geweest; eenmaal kon ik het zoo lang in het vertrek niet houden, dat ik het recept schreef; en nogtans huisden hier man, vrouw en vijf kinderen! - Op mijn boek vond ik aangeteekend, dat ik den 31 Julij 1829 hier aan huis een kind had gevaccineerd, Gerrit genaamd, oud 3 jaar, en den 9 Augustus Sophia, oud 5 jaar, en Geertruida, oud 2 jaar; dat de twee eersten elk eene goede pok hadden gekregen, doch dat bij de laatste niets was opgekomen, waarom ik deze andermaal had gevaccineerd, doch wederom zonder vrucht. Gerrit en Sophia zijn gezond gebleven. 3. Over de behandelde gewijzigde kinderziekte (varioloides), gedurende den bepaalden tijd van 24 Januarij tot 1 Mei. - Eene menigte, zoo wel volwassenen als kinderen, vroeger gevaccineerd, kregen gedurende deze Epidemie de gewijzigde kinderziekte. Verre de meesten hadden dezelve echter in zulk eenen ligten graad, dat | |
[pagina 664]
| |
zij geene geneeskundige hulp behoefden. Van 38 dusdanige lijders, welke ik behandelde van 24 Januarij tot 1 Mei, teekende ik een enkel woord op, omdat eene ongesteldheid en koorts twee of drie dagen de uitbotting voorafging, en ik alzoo niet wist, van welken aard de pokken zouden worden. (Behalve dezen echter zag ik nog anderen daaraan laboreren, van welke ik de aanteekening overbodig achtte, omdat de uitbotting zoo wel als het geheele beloop zonder koorts plaats had.) Van deze 38 wil ik alzoo alleen een enkel woord mededeelen, en breng te dien einde dezelve tot drie soorten. Eene verdeeling, die wel op den aard des uitslags en des beloops der ziekte rust, maar hier alleen wordt aangenomen, om gemakkelijker over alle de zieken te zamen kortelijk te kunnen spreken. Tot de eerste soort breng ik de zoodanigen, bij wie zich eene uitbottingskoorts vertoont (diegenen, bij welke de uitbotting zonder koorts plaats had, zijn door mij niet aangeteekend), welke koorts meestal een en twee dagen en in enkele gevallen drie en vier dagen duurde, en meestal de tusschenpoozende of in enkele gevallen de nalatende typus hield. Hierop volgde dan eene uitbotting, in enkele gevallen van zeer veel steenpokjes met gele puntjes, doch in de meeste gevallen enkele steenpokjes, welke in de volgende dagen verdoofden, en door andere van tijd tot tijd werden opgevolgd, terwijl de koorts terugbleef en de zieke hersteld was. Van dezen had ik er onder de 38 negentien, waaronder eene vrouw van 38 jaren en 6 boven de 10 jaren. Bij de vrouw was de koorts zeer hevig, en vertoonde zich als eene nalatende katarrhale galkoorts, welke, met braak- en zweetdrijvende middelen behandeld, op den vijfden dag geheel wegbleef, nadat er eenige steenpokken waren uitgekomen, die spoedig verdoofden, terwijl andere uitkwamen zonder eenige verdere ongesteldheid. Deze vrouw was vóór meer dan 30 jaren gevaccineerd; terwijl hare twee kinderen door mij in het vorige jaar gevaccineerd waren, en beide, zoo wel als hare overige huisgenooten, geheel gezond gebleven. | |
[pagina 665]
| |
Tot de tweede soort breng ik zoodanige lijders, bij welke de gewijzigde pokken den loop van de natuurlijke hebben tot aan de etterkoorts, welke ontbreekt. De ziekte is in het begin dikwijls even hevig als de natuurlijke kinderziekte, en de uitslag meestal even sterk als bij deze. Na eene meerder of minder hevige uitbottingskoorts van 2, 3 à 4 dagen, komen de pokken, met fijne puntjes voor het oog zigtbaar; de koorts blijft meestal aanhouden, en alles gaat geregeld den loop van de natuurlijke pokken, tot aan den 6den dag. Alleen de pokken kwamen mij over het geheel meer spitsvormig voor. Op den 6 of 7den dag echter begint de verdrooging, en gaat zeer spoedig, zonder etterkoorts, voorbij; de lijder bevindt zich van dezen tijd af zeer welvarende. Van de 38 door mij behandelden behoorden er 12 tot deze soort. Tot de derde soort, eindelijk, breng ik de zoodanigen, alwaar tusschen de gewijzigde en de natuurlijke geen onderscheid gevonden wordt, dan in de mindere hevigheid der etterkoorts en spoediger opdrooging, met volkomen welstand des lijders. Van dezen telde ik er 7 onder de 38. Voorts verwijs ik den deskundigen Lezer, omtrent dit onderwerp, naar de praktische Schrijvers, en wel met name tot luder's Proeve eener oordeelkundige Geschiedenis van de bij Gevaccineerden waargenomene Kinderziekte, vertaald door j. de brauw, Doctor in de Geneeskunde te Woerden. Leyden, 1827. |
|