| |
Een en ander over de cholera.
(Vervolg en slot van bl. 561.)
Bij dezen strijd omtrent de verwijderde oorzaken is het bijna overbodig te vermelden, dat de geneeskundigen ook over de naaste oorzaak en het wezen van den braakloop zeer onderscheidene meeningen hebben. Dat zij zich hierin veelal door de lijkopeningen laten leiden, is in onze dagen geen vreemd verschijnsel; en het moet dan ook onvermijdelijk zijn, vermits zich de vaste deelen slechts aan het onderzoekend oog aanbieden, dat de
| |
| |
stoornissen in de levenskrachten en eene ziekelijke aandoening in het bloed over het hoofd gezien worden, en menigmaal als oorzaak wordt aangemerkt, wat slechts toeval der ziekte of het gevolg van den dood is. Zoo zijn er dan ook velen, die, op de uitkomsten, welke de lijkopeningen aanbieden, zich grondende, de ziekte voor eene ontsteking van maag en darmen, of van de hersenen en het ruggemerg met deszelfs vaatvlies, of voor eene aandoening van het hart en de bloedvaten, of voor eene ontsteking der zenuwen, eene aandoening der lever, galblaas, met belemmerde galafscheiding en uitstorting, en wat niet al meer, houden; terwijl men met eene zoodanige leer, van de solidair-pathologie ontleend, het gevoelen van hen tracht te verdringen, welke daarbij ook de ziekteverschijnselen in aanmerking nemen, met welke zich de Cholera vertoont, en, misschien met meerderen grond, de oorzaak zoeken in eene onmiddellijke aandoening of liever besmetting van het bloed, zigtbaar door de grootere hoeveelheid koolstof in, en de meer dan gewone dikte van hetzelve, en waaruit, als uit eene algemeene bron, zij de veranderingen in de afscheidingen, de aandoeningen van de maag, de darmen, de hersenen en van het ruggemerg en de zenuwen, bij deze ziekte afleiden.
Intusschen zijn wij er verre af, om het nut van weluitgevoerde lijkopeningen in dezen te verkleinen; wij verheugden ons integendeel reeds te voren, toen wij, uit de mededeeling over de Cholera in dit Tijdschrift voor Julij en Augustus 1824, vernamen, dat onze landgenoot, Dr. j. van dissel jz., het allereerst de opening van lijken, aan die ziekte overleden, had durven ondernemen, en daarin naderhand door anderen is nagevolgd geworden; en wij houden ons overtuigd, dat zij, in verband en vergelijking gebragt met den loop der ziekte zelve, allezins tot eene betere kennis van den aard der ziekte en eene meer gelukkige behandeling leiden zal. Maar dan ook moet dit verloop, dan ook moeten de verschijnselen der ziekte even naauwkeurig worden op- | |
| |
gemerkt en opgeteekend, als de lijkopeningen met juistheid en onpartijdigheid moeten verrigt worden. Tot heden toe zijn de wezenlijke en bestendige toevallen nog niet genoeg onderscheiden van de onbestendige en toevallige (symptomata casu orta), welke laatste van het klimaat, jaargetijde, ligchaamsgestel en van zoo vele voorafgegane oorzaken afhangen, en bovendien de eerste zoo zeer vermogen te wijzigen. Zoo beschrijven ons sommige waarnemers de ziekte met teekenen van ophooping van bloed en van beroerte, terwijl anderen het tegendeel waarnamen; zoo de een aandoeningen van de ingewanden der borstholte, een ander wederom niet; zoo wil men, ook in de grootste hevigheid der ziekte, gal in de uitgeworpene stoffen ontdekt hebben, en heeft men zelfs de ziekte aan de inwerking der scherpe gal op de maag en darmen toegeschreven, terwijl meest alle berigten wegens de in Europa waargenomene lijders het tegendeel getuigen, daar volgens dezelve veeleer eene heldere, aan rijstwater niet ongelijke, weiaardige stof ontlast en uitgebraakt wordt. Voorts is het ook te verwonderen, dat men van het verloop van
dat tijdperk der ziekte slechts als in het voorbijgaan melding maakt, in hetwelk de ziekte eene gunstige wending neemt, en men niet de goede bedoelingen der natuur tot aan de volkomene genezing toe, en de teekenen, die iets kwaads en instorting voorspellen, zoodanig gadegeslagen heeft, dat men daaruit, tot de voltooijing der herstelling, en ter voorkoming van instorting en naziekten, nuttige geneesregelen kan afleiden.
En de lijkopeningen nu, zullen zij aan het ware doel beantwoorden, moeten minder oppervlakkig, door ervarene ontleedkundigen en tijdig genoeg gedaan worden, opdat niet door de toenemende ontbinding het lijk reeds te zeer veranderd zij. Het uiterlijk aanzien van de spijsverterings-organen b.v. moet niet slechts vermeld worden, maar alle derzelver weefsels en de veranderingen, die daaraan zijn voorgevallen, moeten naauwkeurig worden opgegeven, zoo ook niet slechts de hersenen uit- | |
| |
wendig, maar ook in al hare deelen en verlengsels inwendig onderzocht, in één woord alle werktuigen, die, het zij bestendig, het zij toevallig, aangedaan zijn kunnen, moeten met het ontleedmes nagespoord, en voorts het bloed en de in de ingewanden voorhandene vochten nader onderzocht worden.
Dat men bij dit aangevoerde nog niet in de behandeling is overeengekomen, zal wel geene verwondering wekken. Wij spreken hier niet eens van de onderscheidene wijzen, ter voorbehoeding zoo min, als ter afwering, aangeprezen, en dus ook niet van het gevoelen derzulken, die de vernietiging der smetstoffen door chlorkalken, berookingen, of de afsluiting van lijders, of zekere streken, en de quarantaines voor nutteloos houden; wij bepalen ons nu slechts kortelijk tot de onderscheidene geneeswijzen, tegen deze ziekte, doch over het geheel met even weinig gevolg, in aanwending gebragt, zoodanig zelfs, dat een geneesheer, door de droevige ervaring hiervan overtuigd, toen hij zelf onlangs werd aangetast, geene geneesmiddelen nam, en - genas. De geneeswijze door calomel en opium, reeds vroeger door de Engelsche geneeskundigen aangewend, is ook thans nog veelal in gebruik; bij anderen weder de bloedontlastingen, als ontstekingwerend en afleidend middel; bij anderen laudanum liquidum met vlugge oliën; bij anderen nux vomica; bij anderen magisterium bismuthi, of castoreum, moschus en andere onder nervina bekende, behalve de velerlei uitwendige middelen. In het kort, de reeks van dezelve, tegen deze ziekte, ook nog volgens de laatste berigten, in gebruik, zijn te menigvuldig om hier te vermelden, en getuigen allezins van een verregaand empirismus, niet genoeg gegrond op den aard der kwaal, noch overeenkomstig met de kennis van den weg, langs welken de natuurkrachten behooren geleid te worden.
Bij deze verschillende gevoelens over den aard en de behandeling der Cholera, kunnen en mogen wij ons dan uit de tegenwoordige berigten geen juist beeld der ziekte vormen, en voor dezelve reeds vooraf eene geneeswijze vast- | |
| |
stellen. Ook is dit te minder noodig, dewijl wij de hoop nog niet geheel opgeven, om er, door de genomene maatregelen en onder de hulp eener zorgende Voorzienigheid, van bevrijd te blijven. Desniettemin moeten wij waakzaam blijven, en ons vooral met de mededeelingen en berigten van die waarnemers eigen blijven maken, welke, met den echt Hippocratischen geest bezield, vrij van alle stelselzucht, door getrouwe waarneming, door inductie en anologie tot de kennis van den waren aard des gebreks trachten te geraken en eene echt rationele geneeswijze vast te stellen. Tot zoolang, dunkt ons, mogen wij gerust stille aanschouwers zijn, en niet met zelfzoekende oogmerken, of uit zucht om boven anderen te willen uitblinken, reeds nu, terwijl het nog geen tijd is, de drukpers doen zweeten onder vertalingen en compilatiën van rijpe en onrijpe hersenvruchten, om het geneeskundig zoo wel, als het niet-geneeskundig publiek quasi te onderrigten. Hieraan toch is bovendien voorzeker geene behoefte. Op hoog bevel heeft er eene vereeniging van Hoogleeraren der Geneeskunde onzer hooge en doorluchtige Scholen plaats gehad, die tevens geroepen waren, om voorloopig het volk zoo wel, als de minder geoefende geneeskundigen, voor zoo veel dit noodig en mogelijk was, met de ziekte, ter voorbehoeding en behandeling, bekend te maken. Van de meer geoefende en zoodanige geneesheeren, die dien naam inderdaad waardig dragen, zal er wel geen zijn, die zich niet tot dezelfde bronnen, als waaruit de snelschrijvende vertalers putten, den toegang weet te verschaffen. Doch eerst dán, wanneer er in die waarnemingen en bevindingen meer eenheid en gelijkvormigheid, in de geneeswijze meer
overeenkomst heerscht en dezelve met betere gevolgen bekroond wordt, zal het voor onze vaderlandsche kunstgenooten een welkom geschenk zijn, van een kundig geneesheer, zonder zijne andere pligten, door zijn beroep of hoogere betrekking hem opgelegd, te verwaarloozen, een handboek te ontvangen, hetwelk, nevens eene kernachtige geschiedenis en de lotgevallen der zoogenaamde Cholera,
| |
| |
de uitkomsten bevat, welke de aanhoudende en vereenigde pogingen van kundige mannen, waar de ziekte geheerscht heeft, omtrent de erkenning, den aard en de behandeling dezer vreeselijke kwaal, hebben opgeleverd.
2 Augustus, 1831.
P.J.G.
|
|