Iets over en van Pieter Nieuwland.
Onder de uitstekende Mannen, naar den mensch gesproken door eenen te vroegen dood aan de Maatschappij ontvallen, blijft nieuwland eene der eerste plaatsen bekleeden. Wie toch zoude haar beter verdienen dan hij, die als Geleerde zoo beroemd, als Mensch zoo beminnelijk was? Vroeg naar hoogere bestemming geroepen, heeft hij veel, maar nooit genoeg ter herinnering nagelaten. Inzonderheid zoude men meerdere van die bevallige gedichtjes van hem wenschen te bezitten, waar zijn fijne smaak, zijn edel hart zoo zeer in uitblinken.
Waarschijnlijk zijn er hier en daar nog enkele stukjes van hem verspreid, die, ter eene of andere gelegenheid vervaardigd, evenwel niet met de gewone Gelegenheidsgedichten gelijk te stellen zijn. Het ware te wenschen, dat, wie in het bezit van iets dergelijks is, of het weet te verkrijgen, zulks mogt mededeelen.
Het nevensgaande versje, in eene Vriendenrol geschreven, kwam ons voor, wel waardig te zijn, op deze wijze aan de vergetelheid onttrokken te worden. Oordeelt Gij, Mijnheer de Redacteur, er insgelijks dus over, zoo wordt U een afschrift ter plaatsing in de Letteroefeningen aangeboden. Kieschheidshalve verzwijgen wij den naam van haar, voor wie het werd vervaardigd; ofschoon de opregte nieuwland ook hier geene vleitaal heeft gebezigd. Marie was waardig, dus door nieuwland toegesproken te worden. Dit getuigen zij, die haar kenden, en voor wie hare nagedachtenis onvergetelijk blijft.
Schoon is de roos, waarmeê ge uw' boezem tooit,
Doch kort haar bloei! - Ter naauwernood ontloken,
Verwelkt zij ras, van haren steel gebroken,
Of wordt, door zon en wind, ontbladerd en verstrooid.
Bevallig lacht, en met volmaakter schoon,
De lieve roos, die we op uw kaak zien blozen:
Een storm verniele in veld en bosch de rozen,
Zijn woede deert geen bloem op zachte maagdekoon,