| |
De veldtogt van veertien dagen.
Geeft de Almagt eer! de schoonste zegepraal
Bekroont ons regt en onzer helden staal,
En doet oud-Nederland weêr de oude glorie dragen:
De vaan van Nassau triomfeert;
Der Belgen trotsche waan ligt in het stof verneêrd,
Vernietigd door den roem van veertien grootsche dagen.
Waar toeft de magt, die ons weêrstond,
Aan wie een Leopold zich, tot zijn schand', verbond? -
Zij vlood voor 't vuur en staal van onze Burgerscharen.
De Britsche Consul ziet alleen
Een' drom verraders om zich heen
En 't magtloos overschot van Brussels moordenaren.
Het heer, dat onzen moed en kracht niet kon weêrstaan,
Bukt, smeekend, voor de Oranjevaan;
't Bezit noch deugd noch eer, om helden weer te bieden;
't Geboeft', dat ons geduld met smaad en hoon vergold,
Dringt angstig zich om Leopold,
En beider heil bestaat in voor ons heir te vlieden.
Maar, bij het klimmen van dien nood,
Waarbij de Geest des Kwaads noch raad noch bijstand bood,
Stort zich de Belg in Moloch's armen;
Hij smeekt, geblaakt door 't vuur, dat hem de borst verzengt,
Daar hij zijn' Afgod offers brengt,
Het wufte Frankrijk om erbarmen.
| |
| |
En Frankrijk helpt? - Zijn heirmagt staat gereed.
Een volk, dat Vorsten moordde of van hunn' zetel smeet,
Vloeit nooit eene eedle zucht door de aders;
Het volgt den wrevlen wenk van 't opgeworpen Hoofd,
En voegt zich, voor 't gevoel van deugd en eer verdoofd,
Bij voorkeuze aan de zij' van muiters en verraders.
De Brit, die met ons vuur het trotsche Algiers bestreed,
Verbreekt den duurgezworen eed,
En lacht met woord en trouw en spot met staatsverdragen;
Belooft zijn hulp aan 't snoodst gebroed,
Veracht Oranje's deugdlijk bloed,
Ja dreigt aan Amsterdam den brand van Koppenhagen!
Terug nu, dappre Heldenschaar!
Waar Fransch en Britsch geweld u van rondom begrimmen;
Reeds steeg uw glorie hoog; zij kan niet hooger klimmen; -
Terug, voor de overmagt en 't plettrend krijgsgevaar!
Waar een Leonidas voor Xerxes' magt moet bukken,
Daar strekt het zwichten nooit tot schand';
Waar wijsheid helden noopt, geen lauwren meer te plukken,
Redt eervol wijken vaak het veege vaderland.
Roep, zwakke Leopold! van uw' vergruisden zetel,
Der Franschen heirmagt op; vlei met gebeên hunn' Vorst!
Volg Isrels Koning na, Godtergende en vermetel,
Die Endors toovermaagd ter redding vragen dorst!
Wel zal geen bleeke schim het Godlijk oordeel spreken;
Die toespraak zijt gij zelfs onwaard';
Maar op uw schuldig hoofd zal zich de Hemel wreken,
En van uw' val getuige de aard'!
De Fransche Python sprak; - gij hebt zijn taal vernomen;
Ras volgt de straf het misdrijf na.
God is aan onze spits; Hij leidt ons; ja, wij komen,
En Leuven wordt voor u het Belgisch Gilboa.
Daar zinkt uw valsche roem; een roem, die nooit op aarde
Een' enklen matten straal om zich geschoten had;
Maar Hollands glorie blinkt met de onverdoofbre waarde,
Die 't roemrijk voorgeslacht bezat.
| |
| |
Juich, Holland! juich! hoe hoog uw rampen klimmen;
De lauwerkroon rust op uw dappren weêr.
God dank! wat nooden ons begrimmen,
De Ruyter's kroost praalt weêr met Ruyter's eer.
Het vuigst gebroed der aard', zoo laag, zoo diep versmeten,
Is, zwichtend voor uw heldenzwaard,
Bij 't volk, getrouw aan God, zijn' Vorst en 't rein geweten,
De schande van den smaad onwaard'.
Geeft de Almagt roem en eer, die 't regt deed zegepralen,
En Neêrland zege schonk voor aller volkren oog!
Triomf! driewerf triomf! - In veld en woud en dalen
Heft onze standerd zich omhoog.
Zij tegen ons de kracht der Hel ook zaamgezworen,
Wij siddren voor geen staal of doodlijk loodgegons;
Europe en 't wereldrond mogt onze strijdleus hooren,
En ons geschut herhaalde 't: ‘God met ons!’
Ja, ‘God met ons!’ Grootsch heeft die kreet geklonken,
Ontaard geslacht en kroost der duisternis! -
Dat ge in 't verderf nog niet zijt weggezonken,
Dank, dank dit hem, wiens liefde grensloos is!
Maar heeft, in 't eind', voor u het uur des toorns geslagen,
En treft de roê van hem, wiens hand de heemlen meet,
God! wie zal dan genaê voor 't Belgisch Sodom vragen?
Wie keert Uwe almagt dan, als Gij ter vierschaar treedt?
15 Augustus, 1831.
w.h. warnsinck, bz.
|
|