Hollands kracht.
Niet in rust en niet in weelde
Zag men Hollands eigen kracht;
Niet, als vrede schatten deelde,
Uit moerassen steden teelde,
Hoog in aanzien, rijk in pracht;
Maar in 't barnen der gevaren,
Als de nood ten toppunt klom.
Open 's lands historieblâren,
Vuige last'raar! en - verstom!
Vindt gij Neêrland slechts begeerlijk,
Als zijne onvermoeide vlijt,
Vreedzaam, willig, trouw en eerlijk,
Duin en dras zoo vast en heerlijk
Tot een welig veld bereidt?
Mij is Neêrland meer roemwaardig,
Als ik 't heldenkroost ontmoet,
Dat, verwinnend en strijdvaardig,
Menig borst nog gloeijen doet.
Waar de rijkdom zijn trezoren
In 's lands vrije havens stort,
Als een zaad in de open voren,
Dat, van jaar tot jaar herboren,
Duizendmaal gezameld wordt, -
Daar verheugt mij 't nijver zaamlen,
Neêrlands wakk're handelgeest;
Maar 'k zal van verrukking staamlen,
Als mijn oog ‘de Ruiter’ leest!
| |
IJdel is de roem van 't leven,
Als de kracht het niet bekroont.
Waar, door nood en wee gedreven,
't Hart bezwijkt, de leden beven,
Daar is 't, waar de held zich toont.
Dan, als noodorkanen gieren,
Heft hij hoofd en hart omhoog,
Om de ranke hulk te stieren,
Die langs klip en branding vloog.
Zoo stond Neêrland met zijn braven,
Zoo staat Neêrland, nu weêr groot;
't Zal zijn' ouden roem weêr staven;
't Vreeslijk strijdzwaard der Bataven
Is op nieuw met kracht ontbloot.
Niet in weelde groent zijn lauwer;
Naakt de strijd, de moed is daar:
Want hoe banger, hoe getrouwer,
Hoe geruster in 't gevaar.
Hollands Maagd in 't harnas blinkend -
O! die heldendos staat schoon!
't Dierbaar erf is niet meer zinkend,
't Lied der vad'ren hooger klinkend,
Leeuwenmoed in Bato's zoon!
Kracht begeert zij van haar helden,
Als het eer en vrijheid geldt;
't Late nageslacht zal melden,
Wat zich ons geslacht voorspelt.
Eenmaal, als de braven slapen,
Thans geschaard om Nassau's vaan,
En een tal van jonge knapen
's Vaders vreeslijk oorlogswapen
Dankbaar aan den wand zal slaan, -
Dan verblijdt zich 't Hollandsch harte
In 't gelauwerd voorgeslacht,
Dat een' bangen noodstorm tartte,
Één in wil en één in kracht.
Stijg dan glorie, roem der vad'ren!
Één in wil en één in kracht.
Gloeit het heldenbloed in de ad'ren.
Eens getuigt, historie blad'ren!
Dat geen vuige landverrad'ren
Strafloos 't erfdeel durfden nad'ren,
Rijk aan helden, rijk aan kracht!
Niet in weelde groent zijn lauwer;
Naakt de strijd, de moed is daar:
Want hoe banger, hoe getrouwer,
Hoe geruster in 't gevaar.
Purmerende, Julij 1831.
l.w....k.
|
|