| |
Lijst der werken van mr. Jacobus Scheltema.
(Medegedeeld door w.h. warnsinck, bz.)
Door eene vriendelijke hand is mij deze Lijst onlangs ter hand gekomen, zoodanig als dezelve, met een bepaald oogmerk, was ten papiere gebragt. Al aanstonds bekroop mij de lust, om dezelve, als eene bijdrage tot de Geschiedenis onzer vaderlandsche Letterkunde, publiek te maken. Ik openbaarde dit mijn voornemen aan den geachten Schrijver, en mogt het aan zijne vriendschap te mijwaarts dank weten, dat mijn verzoek een' gereeden ingang mogt vinden, en alzoo het letterlievend gedeelte onzer Natie hier ter plaatse eene opgave mag aantreffen van de resultaten, die een veertigjarige arbeid op het uitgebreide veld der vaderlandsche Letterkunde, in een' overvloedigen oogst, heeft opgeleverd.
Het is geenszins mijn oogmerk, om, door het houden eener lofrede op de arbeidzaamheid van onzen Landgenoot, zijne kieschheid te kwetsen; maar geheel onopgemerkt blijve het niet, hoe vaak de geachte Schrijver zijne Landgenooten aan zich verpligt heeft, door zoo vele en zoo velerlei voortbrengselen van zijn' geest en pen, gedurende een zoo aanmerkelijk deel van zijn nuttig en werkzaam leven.
Men houde hierbij tevens in het oog, ten einde de arbeidzaamheid des waardigen Mans behoorlijk regt te doen we- | |
| |
dervaren, dat hij, gedurende het tijdvak, bij de onderstaande Lijst opgegeven, in verschillende betrekkingen geplaatst, den Vaderlande zijne diensten gewijd heeft. Dan, te midden van bemoeijingen en werkzaamheden, geheel vreemd aan de door hem geliefkoosde vakken van Geschied- en Letterkunde, kon zijn lust tot beoefening van dezelve door geene zorgen en beslommeringen worden uitgedoofd, en wist hij aan zijnen kostbaren tijd de oogenblikken te ontwoekeren tot het ontwerpen, opstellen en bezorgen van zoo vele en zoo velerlei geschriften, die, hoe verschillende van aard en onderwerp, als schatbare bijdragen tot de vaderlandsche Letterkunde behooren beschouwd te worden.
En welk een nog rijker oogst had onze scheltema, op het door hem bearbeide veld, kunnen inzamelen, indien hij (ondanks den druk der tijden en menigen bijzonderen rampspoed, die hem ten deele werd) zijne dagen uitsluitend aan de beoefening der Letteren had mogen toewijden! Hij zelf wenschte dit, en hoe velen, wien de bloei der Letteren ter harte gaat, wenschten dit niet met hem! Dan, er schenen onoverkomelijke beletselen te bestaan, die de vervulling van dezen wensch tot hiertoe verhinderd hebben; en de loop van tijden en zaken plaatste den werkzamen Man telkens dáár, waar hij minder t'huis behoorde, althans nimmer dáár, waar hij geheel - en met geest en hart, in ieder opzigt - t'huis was. Zulke verschijnselen behooren niet onder de zeldzaamheden, en het is, in grootere en kleinere huishoudingen, niets buitengewoons, dat aan erkende uitstekende verdienste de plaats ontgaat, welke zij had behooren te bekleeden, terwijl zij zich elders gebezigd ziet, waar gewone bekwaamheid voldoende zou geweest zijn, om de taak met eere te vervullen.
Vóór ongeveer drie maanden las ik, in de Arnhemsche Courant, eene passage, onzen scheltema betreffende, waarbij het denkbeeld geopperd werd, hoe wenschelijk het zijn zou, indien aan hem, in den avondstond van zijn leven, en bij de ontheffing van ambtszorg, eene stille rust werd geschonken. Wie, dien de roem onzer Letterkunde ter harte gaat, zou zich niet volgaarne met dit denkbeeld vereenigen, en de verwezenlijking van hetzelve niet hoogstwenschelijk keuren? Immers, wat mogten dan niet Geschiedenis en Letterkunde nog verwachten van den werkzamen, ik zou haast zeggen rusteloozen Man; en hoe welgekozen
| |
| |
zou hiertoe het tijdvak zijn, waarin wij leven! Van verraderlijke en ons hatende halfbroeders gescheiden, vereenigen de kinderen der echte Moeder zich des te vaster en inniger met elkander, en, onder het bestuur en de leiding van willem van oranje, opent zich een nieuw tijdvak voor onzen nationalen roem, en zal het oude Nederland, onder Gods zegen, zich tot vroegere, eigendommelijke grootheid verheffen. De vaderlandsche Geschiedenis, sedert de gezegende scheiding, van Belgische smetten rein gewasschen, en de vaderlandsche Letterkunde, niet langer door vreemde tooisels ontsierd, zullen voortaan derzelver beoefening en voorstand aan het waardig nakroost van Hollands oude Letterhelden uitsluitend toevertrouwen, en het edelaardig volk, dat deszelfs oorspronkelijk karakter in deze dagen zoo uitstekend gehandhaafd heeft, zal met hernieuwden lust voor, en liefde tot de beoefening der vaderlandsche Geschiedenis en Letterkunde bezield worden.
Mogt onze verdienstelijke scheltema, onder zulke gelukkige omstandigheden, en bij het genot eener werkzame rust, zich ongestoord aan zijne geliefkoosde oefeningen kunnen overgeven, en veler verlangen, in dezen, niet langer onder de vrome wenschen geteld worden! - Maar, weigert de grillige Fortuin, zoo averegts in het toedeelen van hare gunsten, den waardigen Grijsaard, bij voortduring, dit voorregt, en blijft het hem verder ontbreken aan de gelegenheid, om onafgebroken te mogen arbeiden aan de bevestiging en handhaving van Neêrlands Letterroem, dan willen wij ons verheugen over hetgeen hij heeft mogen verrigten, en vinde onze Landgenoot in de erkentenis en hoogschatting van echte Nederlanders de eenige vergoeding voor alles, wat het wisselvallig lot der wereld aan erkende verdiensten ontzeggen mogt!
| |
Lijst der Werken van Mr. Jacobus Scheltema.
Op deze Lijst zijn alleen de werken gebragt, welke óf door de uitgave in druk óf door de voordragt in Maatschappijen en Genootschappen bekend zijn. Van de staatsstukken en het werk van anderen, door scheltema uitgegeven, alsmede van de pogingen, welke in stilte begonnen of afgewerkt zijn, wordt hier geene melding gemaakt, gelijk ook niet van stukken, kleiner dan één vel letterdruks, van
| |
| |
welke er vele in verschillende tijdschriften, sedert vele jaren, met of zonder naam, en in het Geschied- en Letterkundig Mengelwerk zijn geplaatst.
1791. Verhandeling over den rijkdom der Vaderlandsche Geschiedenis in goede Voorbeelden. - Ongedrukt. |
1794. Twee Redevoeringen over het Leven, de Leer en Lotgevallen van balthazar bekker. Letteroefeningen, 1794. II. |
Deze Redevoeringen zijn later omgewerkt tot eene uitgestrekte Levensbeschrijving. - Ongedrukt. |
1797. Rabo herman schele beschouwd als Leeraar der ware Vrijheid, Letteroefeningen, 1797. II. 503. |
1798. Verhandeling over het genoegen, hetwelk de vermeerdering van kennis in nuttige zaken te wege brengt. - Ongedrukt. |
1800. Overzigt van de staat- en letterkundige Geschiedenis der achttiende Eeuw. Letteroefeningen, 1801. II. 38 en 127. |
1801. Ontwerp aangaande eene billijke zorg voor de betaling der kerkelijke inrigtingen enz., door een' Vriend der Regtvaardigheid. Amsterdam, bij h. gartman. |
1804. Levensschets van simon stijl. Amsterdam, bij j. ten brink. Later geplaatst in het Mengelwerk, I. 162. |
1804. Iets over anna maria van schurman en haar lijk, alsmede over het verblijf der Labadisten te Wieuwert. Letteroefeningen, 1804. II. 369. |
1805. Levensschetsen van elizabeth bekker, weduwe a. wolff, en agatha deken. Letterbode, 1805. |
1805 en 1806. Staatkundig Nederland, eene Biographische Kaart, met een Woordenboek, in twee Deelen. Amsterdam, bij j. ten brink. |
1805. Redevoering over de genoegens, welke de Leden der Maatschappij Diligentiâ, in 's Gravenhage, zich beloven kunnen van het uitzetten der werkzaamheden in de velden der Letterkunde. Feestrede. - Ongedrukt. |
1805. Verhandeling over de oorzaken van den minvoordeeligen staat der welvaart van de Burgerij in de Stad Kampen, met eene opgave der middelen tot herstel. - Ongedrukt. |
1806. Eenige Bijzonderheden aangaande den Admiraal pieter pieterszoon heyn en het nemen en bewaren van de Zilvervloot in 1628. Mengelwerk, D. I. St. 3. bl. 145. |
1807. Redevoering over de Brieven van pieter cor- |
| |
| |
nelisz. hooft, met Aanteekeningen en Bijvoegsels. Amsterdam, bij j. ten brink. |
Dit stuk is later, met het opschrift: pieter cornelisz. hooft geschetst met zijne eigene woorden, geplaatst in het Mengelwerk, D. II. St. 1. bl. 1. |
1808. Anna en maria tesselschade, de Dochters van roemer visscher. Amsterdam, bij j.w. ijntema. |
1808. Hulde aan de Teekenkunst, voor de Vaderlandsche Geschiedenis. Feestrede. Letteroefeningen, 1809. II. Mengelwerk, D. I. St. 3. bl. 49. |
1809. Redevoering over de Verdiensten en Lotgevallen van laurens reael. Mengelwerk, I. 2. 57. |
1809. Over het Dichtstuk Leonidas van w. van haren. Mengelwerk, I. 1. 152. |
1810. Redevoering over de Verdiensten van Mr. johan van heemskerk, voornamelijk als Dichter. Letteroefeningen, 1811. II. 361. Vermeerderd in het Mengelwerk, I. 3. 49. |
1811. Lofspraak over de volharding der Amsterdammers in weldadigheid, vooral ten opzigte der Stads Armenscholen. Feestrede. Mengelwerk, I. 3. 1. |
1812 en 1813. Twee Redevoeringen over de Reizen naar en het verblijf van Czaar peter de groote in Holland en te Zaandam. |
Redevoering over de vroege betrekkingen tusschen Rusland en Holland. |
Deze drie stukken zijn omgewerkt tot het grootere werk, getiteld: peter de groote in Holland en te Zaandam. |
1812. Het Lot en de Verrigtingen van desiderius erasmus in zijne kindschheid en jeugd. Mengelwerk, I. 1. 59. |
1812. Geschiedenis van het Standbeeld van desiderius erasmus. Aldaar, bl. 101. |
1813. Vergelijking der afschudding van het Spaansche juk in 1572 en het Fransche in 1813. Amsterdam, bij h. gartman, 1813 en 1814. Mengelwerk, I. 2. 1. |
1814. Verhandeling over het oude Volkslied: Wilhelmus van Nassouwen. Letteroefeningen, 1814. II. Meng. III. 3. 174. |
1814. Peter de groote, Czaar en Keizer van Rusland, in Holland en te Zaandam, 1697 en 1716. 2 Deelen. Amst. bij h. gartman. |
1814. Alexander, Keizer van Rusland, in Holland en te Zaandam. Amsterdam, bij denzelfden. |
| |
| |
1815. Bemoediging van de Nederlanders bij de landing van napoleon. |
1815. Opwekking der Nederlanders, na de komst van napoleon te Parijs. |
1815. Het Vaderland en de Franschen. Weekblad. 17 Nummers. |
Deze twee stukken en het Weekblad zijn vereenigd met den titel: Toesprake aan de Nederlanders, gedurende het tweede deel van het Leven van napoleon buonaparte. Amsterdam, bij h. gartman. |
1816. De laatste Veldtogt van napoleon buonaparte. Amsterdam, bij denzelfden. |
1816. Verhandeling over den geest van het Algemeen Plakkaat voor de Convoijen en Licenten van 1724, door een oud Ambtenaar. Amsterdam, bij denzelfden. |
1817 tot 1820. Rusland en de Nederlanden beschouwd in derzelver wederkeerige betrekkingen tot op den jare 1725. IV Deelen. Amsterdam, bij denzelfden. |
1817. De Maatschappij Felix Meritis te Amsterdam, beschouwd als, door de strekking harer werkzaamheden, het beste bewijs opleverende voor het verband der Wetenschappen en Kunsten. Feestrede. Mengelwerk, III. |
1817. Verhandeling over michiel michielszoon en deszelfs butlesque Notulen der Staten van Zeeland. D. II. 1. 110. |
1817. Levensschets van eiso eisinga, den uitvinder en vervaardiger van het beroemde Planetarium te Franeker. Mengelwerk, II. 2. 187. |
1817. Onderzoek naar de waarheid van het Verhaal, aangaande de Regtspleging van Hertog karel den stouten over den Stadhouder of Slotvoogd in Zeeland. Meng. II. 2. 1. |
1817. Berigt aangaande het werk van lucas joseph van der vynckt, Troubles des Pays-Bas. Mengelwerk, II. 1. 177. |
1817. Huybert duyfhuys, beschouwd als Christenleeraar. Mengelwerk, I. 2. 154. |
1817. Berigt en Beoordeeling van de Verhandeling van jacobus koning over de uitvinding, verbetering en volmaking der Boekdrukkunst. Aldaar, II. 2. 180. |
1818. Lettre à M.M. les Rédacteurs de la Galerie des Contemporains sur la nécessité de rectifier et compléter l'article concernant M. j. koning. 's Gravenhage, chez wallez. |
| |
| |
1818. Redevoering over willem swinnas en zijne vergetene Geschriften. Mengelwerk, I. 3. 301. |
1818. Beschrijving van het groote Schilderstuk van j.w. pieneman, voorstellende den Prins van Oranje en den Slag van Quatrebras. Amsterdam, bij h. gartman. |
1819. Verhandeling over den Lof der Zotheid van desiderius erasmus. Mengelwerk, III. 3. 225. |
1819. Geschiedenis der oude inrigting voor het belang der Schilderkunst, bekend met den naam Confrerie of Akademie van Pictura in 's Gravenhage. Feestrede. Meng. III. 1. 147. |
1820. Redevoering over de Dordsche Dichtschool. Aldaar, III. 3. 35. |
1821. Jacob cats aan Neêrlands Jufferschap. Dordrecht, bij blussé en van braam. |
1821. Daniel joncktys beschouwd als Schrijver en Dichter. Mengelwerk, III. 1. 41. |
1821. Redevoering over het belang der Geschiedenis van Utrecht en het nadeel van het gemis eener goede Plaatsbeschrijving en bijzondere Geschiedenis van die Stad. Mengelwerk, III. 1. 1. |
1822-1824. Geschiedenis van de Zuiderzee. |
Over de sporen der groote veranderingen in den bodem van het Sticht en de Stad Utrecht. |
Over de veranderingen in de Kusten, Stranden en Zeegaten tusschen Schelde en Eems. |
Deze drie Verhandelingen zijn ongedrukt, dan zullen (D. v.) omgewerkt worden tot een werk, getiteld: Geschiedenis der Zuiderzee, Stroomen en Stranden tusschen Schelde en Eems. |
1822. Mr. gerard van loon geregtvaardigd aangaande de beschuldiging van Letterdieverij. Mengelw. III. 1. 155. |
1822. Herinneringen aan de Verdiensten van Mr. jan hinlópen. Mengelwerk, III. 1. 175. |
1823. Almanak voor de Akademie te Utrecht voor 1823. Utrecht, bij van terveen. |
1823. Dy Tescklaw to Achlum. (De wet op het dorschen van het kool- of raapzaad te Achlum.) Met eene Vertaling, Aanteekeningen en Toevoegsels. Meng. III. 2. 49. |
1823. Iets over petrus francius, als Schrijver in de Nederduitsche Taal. Mengelw. III. 2. 171. |
1823. De Runderpest in de jaren 1813 en 1814 te Utrecht ontstaan en gestuit. Aldaar, III. 2. 1. |
1823. Vier Brieven met jacobus koning gewisseld
|
| |
| |
over de latere tegenspraak van het regt van Haarlem op de eer der uitvinding van de Boekdrukkunst. Haarlem, bij v. loosjes. |
1824. Almanak voor de Akademie te Utrecht voor 1824. Utrecht, bij van terveen. |
1824. Iets over de meest beroemde Opdragten. Mengelw. III. 3. 1. |
1824. Iets over de pligten van een' Leeraar, met inachtneming van het verschil, of hij als schrijver of als spreker optreedt, naar meissner. Mengelw. III. 3. 153. |
1824. Levensschets van jan van der bildt, den eersten vervaardiger van goede Telescopen. Aldaar, III. 3. 225, |
1824. De als verloren beschouwde Redevoering van philips van marnix, in 1578 gehouden voor den Rijksdag te Worms, met eene Vertaling. Mengelwerk, IV. 1. 1. |
1824. Redevoering over de Verdiensten van johannes wier, als den IJsbreker tegen de Leer van Duivel en Tooverij. Aldaar, IV. 1. 177. |
1825. Twee Verhandelingen over de uitrusting en den ondergang der onoverwinnelijke Vloot van Koning philips in 1588. |
Deze Verhandelingen zijn later omgewerkt en uitgebreid tot het boek, getiteld: De uitrusting en ondergang der onoverwinnelijke Vloot, enz. 1825. Haarlem, bij v. loosjes. |
1826. Eene Verhandeling over den Roman: Reynaert de Vos. |
Dezelve is later omgewerkt en uitgebreid tot een boek, getiteld: Reyntje de Vos, door hendrik van alkmaar, 1487. Met eene Vertaling, Inleiding en Aanteekeningen. Haarlem, bij v. loosjes. |
1827. Proeve over het bewerken der Vaderlandsche Geschiedenis. |
Deze Verhandeling is ontworpen ten gevolge der uitnoodiging van Z.M. den Koning van 24 Dec. 1826, en is later door Hoogstdenzelven met eene gouden medaille vereerd, en in 1829 uitgegeven te Haarlem, bij v. loosjes. |
1827. Brief tot handhaving van de eere van den Hoogleeraar m. siegenbeek tegen de aanvallen van Mr. w. bilderdijk. Letterbode, 1827. |
1827 en 1828. Drie Verhandelingen over de Geschiedenis der Heksenprocessen. |
Deze Verhandelingen zijn sedert omgewerkt en uitgebreid tot een boek, getiteld: Geschiedenis der Heksenprocessen,
|
| |
| |
eene bijdrage tot den roem des Vaderlands. Haarlem, bij v. loosjes. |
1828. Toevoegsels tot het werk: De uitrusting en ondergang der onoverwinnelijke Vloot. Aldaar. |
1828. Overzigt van eenige der meest verwonderlijke dwaalbegrippen onder de menschen, welke door den voortgang der Natuurkunde verbannen zijn. Mengelwerk, IV. 2. 127. |
1828. Iets over de uitzetting, verbetering en verfraaijing der Stad Utrecht. Utrecht, bij j.g. van terveen. |
1829. Geschiedenis van den dagelijkschen kost in de Burgerhuishoudingen. Mengelwerk, IV. 2. 185. |
1829. Verhandeling over de vraag: wat kan er door Z.M. den Koning, indien er niemand tot 's Rijks Historieschrijver wordt benoemd, gedaan worden, tot bevordering der studie van de Vaderlandsche Geschiedenis als wetenschap. - Wel ingezonden, maar ongedrukt. |
1829. Verhandeling over Wiltenburg, de leger- of wapenplaats der Romeinen, bij Vechten, te Bunnik, en over de begonnene vergravingen aldaar in het jaar 1829. Meng. IV. 2. 305. |
1829. Berigt aangaande een merkwaardig, maar in de letterkundige wereld geheel onbekend werk over de Heksenprocessen, getiteld: Klage der Onschuldigen wider die falschen Zauberrichter, durch herman loher. Ald. IV. 2. 93. |
1830. Over het Oproer te Brussel en den Opstand in België, ter bemoediging der Nederlanders, in 1830. Utrecht, bij van terveen. |
1831. Geschiedenis van het Zout in de Nederlanden. - Ongedrukt. |
1831. Bijdragen tot het kennen der Volksgebruiken in de Nederlanden bij het vrijen der jongelieden. - Ongedrukt. |
Bij deze Lijst was nog eene tweede gevoegd, houdende opgaaf van de voornaamste der door den Heer scheltema begonnene pogingen, aan welker voleinding hij het overige deel van zijn leven wenscht te besteden.
1o. Staatkundig Nederland. (Biographische Kaart en Woordenboek.) Nieuwe uitgaaf.
Scheltema heeft, sedert 1806, geene gelegenheid verzuimd, om het plan der Kaart te verbeteren en het Woordenboek aan te vullen.
Vele nieuwe artikels zijn er in het Woordenboek gekomen; andere in het Heldhaftig Nederland overgebragt; zeer vele
| |
| |
der bestaande zijn uitgebreid en verbeterd. Hij heeft het geheel gecontinueerd tot 1810, en ook is zijn plan van de Biographische Kaart in vele opzigten veranderd. Hij hoopt alles te brengen op eene ruimere schaal, en met de strepen, den leeftijd aanwijzende, niet onder den naam, maar voor en achter denzelven. Hij zal de Kaart niet geven als eene gesneden plaat, maar minder kostbaar, op meer bladen, en met gedrukte schrijfletters; ook met meer historische aanwijzingen aan den kant, het hoofd en den voet.
2o. Het Krijgskundig en Heldhaftig Nederland, volgens een gelijk plan, verdeeld in Zee- en Landoorlogen, met vele historische aanwijzingen. Bovenaan zal de verdeeling komen van den tijd in oorlog en vrede, van 1400 tot 1810. Boven of onder de Zeehelden: de aanwijzing van den tijd der voornaamste zeeslagen; onder de Krijgshelden: die der voornaamste veldslagen, belegeringen enz.
Op deze Kaart zal de volgreeks der voornaamste Vestingbouwkundigen voorkomen, en misschien ook de Geschiedenis van Oost- en Westindië Gouverneurs Generaals; zeer voorname Ambtenaars en Helden enz.
3o. In 1822 is scheltema opgewekt geworden, om gebruik te maken van de aanteekeningen van Mr. n. witsen, en hieruit en uit andere nasporingen eene Verhandeling te stellen, getiteld: Geschiedenis der Zuiderzee; hierop zijn gevolgd twee andere, over de sporen der groote veranderingen in den bodem van het Sticht en de Stad Utrecht, en over de Stranden tusschen Schelde en Eems. De goedkeuring op dezen arbeid heeft den ijver tot verder onderzoek vermeerderd; en zeer veel onbekends gevonden hebbende, is de lust gerezen, om een werk te geven over de Physieke Geschiedenis dezer landen, of liever van den bodem of grond, hetwelk men geheel mist, en wel met den titel: Geschiedenis der Zuiderzee en der Stroomen en Stranden tusschen Schelde en Eems. Met Kaarten. De lust voor dit werk is bijzonder toegenomen, nu er onlangs een waardig stuk door de Akademie te Brussel is uitgegeven: over de Geschiedenis van den Grond en de Stranden tusschen Calais en Antwerpen.
4o. In en na 1809 heeft scheltema veel verzameld en aangeteekend, om te dienen tot beantwoording van eene prijsvraag, bij teyler's Genootschap uitgeschreven: over de Leefwijze der Nederlanders.
Dit alles was weggezet; dan in 1829 is de oude doos voor den dag gehaald.
| |
| |
a. Zijn uit dezelve de bouwstoffen gekomen van de Verhandelingen, getiteld: Geschiedenis van den dagelijkschen kost in de Burgerhuishoudingen, in het XIde Stuk van het Mengelwerk.
b. Voor eene Verhandeling, getiteld: Bijdragen tot het kennen der Volksgebruiken in de Nederlanden bij het vrijen der jongelieden.
Hij werkt thans aan eene Verhandeling over de Costumen bij het trouwen.
Alles, wat vroeger verzameld was, is nu geschift: wat er van komen zal voor de pers, moet de tijd leeren; hij voedt de hoop, dat hij eenmaal een werk zal geven, in den smaak van dat van le grand d'aussy: La vie privèe des Français.
Meer waarschijnlijk is het, dat het opgespoorde, aangaande de Costumen bij het vrijen en trouwen, den inhoud zal opleveren voor een vrolijk en belangrijk boek.
Bij deze Lijst wordt alleen nog, als in het voorbijgaan, melding gemaakt van de pogingen aangaande de Levensbeschrijving van balthazar bekker; van eene Prijsverhandeling over de deugden en gebreken in den Stijl van p.c. hooft, in vergelijking met die van g. brandt, j. wagenaar en s. stijl; van eene poging tot eene vrije Vertaling van het Leven van desiderius erasmus door s. hess, en van een' nieuwen Druk van den Lof der Zotheid, met eene goede Vertaling enz. Vermits hiervan gewag gemaakt is in het Mengelwerk, wordt dit een en ander hier niet nader ontwikkeld. Tevens heeft men ook nagelaten, van vroeger begonnene en niet afgewerkte pogingen ter beantwoording van Prijsvragen en van vele kleine stukjes, voor het Geschied- en Letterkundig Mengelwerk geschikt, te gewagen. Wij voeren dit alles alleen ter loops aan, tot aanduiding, hoeveel er nog te verwachten ware, indien scheltema den overigen tijd van zijn leven in rust besteden konde, gelijk Mr. j.j. mauricius in zijnen onledigen Ouderdom.
|
|