Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831
(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 493]
| |
Mengelwerk.Het heilzame uitwerksel van de beoefening der vaderlandsche geschiedenis op ons volkskarakter, op onze vaderlandsliefde en op ons godsdienstig gevoel, en de daaruit voortvloeijende zegenrijke gevolgen voor den staat.
| |
[pagina 494]
| |
aan, waar ons zedelijk gevoel tegen opkomt; doch daar is de Geschiedenis eene waarschuwende stem, welke ons toeroept, voor deze misslagen, meestal de gevolgen van botgevierde driften, op onze hoede te zijn. Ik heb mij voorgesteld, u in deze oogenblikken, aan het gezellig verkeer toegewijd, te onderhouden over het heilzame uitwerksel van de beoefening der Vaderlandsche Geschiedenis op ons Volkskarakter, op onze Vaderlandsliefde en op ons Godsdienstig Gevoel, en de daaruit voortvloeijende zegenrijke gevolgen voor den Staat. I. Onder al de landen der beschaafde wereld is er bijna geen, waar de Natuur der bebouwing en bevolking zulke geduchte hinderpalen in den weg stelde, als het kleine plekje, dat wij, met edel zelfgevoel, ons geliefd Vaderland mogen noemen. Rondom door de zee omgeven en door geweldige rivieren doorsneden, welke het land meermalen met eene volkomene vernieling bedreigden, wekt het onze bewondering op, en doet de Geschiedenis ons verstomd staan over den bedaarden moed, de schranderheid en het taai geduld, waardoor men al deze hinderpalen wist te boven te komen. Getuigen hiervan niet alleen de kostbare dijken, welke, op verschillende tijden, tot beveiliging van den grond werden aangelegd, de kunstige en beleidvolle waterkeeringen, maar ook de menigvuldige plassen en poelen, door vlijt en volharding in vruchtbaar land herschapen. Onder de ongunstigste omstandigheden, waarin het land dikwerf gewikkeld was, bragt men waarlijk groote ondernemingen tot stand, waar het de beveiliging van den grond tegen deszelfs natuurlijken vijand gold; terwijl men, aan den anderen kant, niet aarzelde, dezen vijand in te laten, en vrijwillig datgene te vernielen, wat men met onberekenbare moeite en groote kosten had daargesteld, wanneer het dienen kon, om eenen anderen vijand te keer te gaan en zijne plannen te verijdelen. Leerzaam is hier de Geschiedenis, en navolgenswaardig vertoonen zich de voorvaderen aan de nakomeling- | |
[pagina 495]
| |
schap. Eenen dankbaren blik werpen wij immers gaarne terug op hunne onvermoeide pogingen, welke zij tot uitbreiding des lands, niet door het staal der overwinning, maar door noeste arbeidzaamheid aanwendden, waardoor zij nu eens eene plek gronds aan de zee ontwoekerden, dan weder een' aanmerkelijken binnenlandschen plas in vruchtbaar land herschiepen. De Geschiedenis heeft het voor de nakomelingschap geboekt, hoe menige welige landouw, waar thans het rundvee des zomers in klaverrijke weiden graast, of de landman den vruchtbaren kleigrond beploegt, en waar het voedzame graan uit den schoot der aarde welig opwast, eertijds eene uitgestrekte watervlakte was, waar alleen de visscher op rondzwierf en er een sober stukje broods verdiende; terwijl nu een vruchtbare grond mensch en dier overvloedig voedzame spijze aanbiedt, en zijnen bezitter in eenen matigen overvloed doet leven. De Geschiedenis heeft het voor de vergetelheid bewaard, dat onvermoeide pogingen en taai geduld de grootste zwarigheden overwonnen, ter bereiking van het doel, dat men zich had voorgesteld; en meestal zien wij de aangewende moeiten met eenen goeden uitslag bekroond. Was het al eens, dat men zich in zijne verwachtingen zag teleurgesteld, het voorgenomen plan werd daarom niet opgegeven; maar met nieuwen moed wendde men op nieuw zijne krachten aan, - en het was deze volharding, welke zoo veel goeds in het geliefde oude Nederland tot stand bragt. Ja waarlijk, bij deze beschouwing alleen is de Geschiedenis voor den nakomeling reeds eene rijke leerschool. Wanneer hij de onvermoeide vlijt der voorvaderen tot maatstaf van zijne handelingen neemt, moet dit stellig eenen voordeeligen en heilzamen invloed op zijn karakter uitoefenen. Wij zien echter niet alleen deze vlijt en moedige volharding in het overwinnen van zwarigheden tot verbetering en aanwinst van den grond doorstralen, maar wij bewonderen ook hunne pogingen tot uitbreiding van den handel en hunne zucht tot de | |
[pagina 496]
| |
bevordering van kunsten en wetenschappen. Bijzonder vertoonen zij zich groot en koen in het bebouwen der zee, in het opsporen van vreemde gewesten, en vlijtig in het aanknoopen van handelsbetrekkingen. Al vroeg zien wij vaderlandsche steden door koophandel en zeevaart bloeijen, en deelgenooten zijn van het magtige Hanze-verbond. Al vroeg zien wij mannen, die, door de zucht naar onderzoek en tot bevordering van de eer en het heil des vaderlands gedreven, de grootste moeijelijkheden en gevaren tartten, om vreemde en afgelegene gewesten met het beminde vaderland in aanraking te brengen, ten einde het derzelver voortbrengselen mede te deelen en het door eenen uitgebreiden handel te verrijken. Getuige de menigvuldige zeetogten, welke eene reeks van de belangrijkste ontdekkingen ten gevolge hadden, het aanleggen van volkplantingen en het vestigen van kantoren op de voornaamste handelplaatsen der wereld. Bijna overal verschijnen hier de Nederlanders in een gunstig licht; hunne eerlijkheid, hunne onwankelbare trouw persten allen volken achting af, en ieder had gaarne met hen te doen. Was het hieraan niet toe te schrijven, dat het kleine plekje, hetwelk zulk eene geringe plaats op de wereldkaart beslaat, eens de stapelplaats was van bijna geheel Europa, en dat de Hollandsche handelaar bijna overal werd voorgetrokken? Gewigtige les voor den nakomeling voorwaar, om op het spoor der vaderen voort te gaan, indien het zijn verlangen en zijn ernstige wil is, om de eer zijns vaderlands te handhaven. De onbezweken moed van den ouden Nederlander, zijne bedaardheid, zijn mannelijke ernst, zijne naauwgezetheid in al zijne handelingen, zijne eenvoudigheid van zeden neme de nakomeling tot het rigtsnoer zijner daden; en, wat de laster zich dan ook vermete, wat vreemde staatkunde zich opzigtelijk de belangen van zijn vaderland moge veroorloven, ongestraft zijne regten krenkende, de onpartijdige, die de zaken naar waarheid beoordeelt, zal zich genoopt ge- | |
[pagina 497]
| |
voelen hem zijne achting te schenken en regt te doen wedervaren, daar, waar men ook zijnen goeden naam aanrandt en zijne regten verkort. Ook onder de drukkendste omstandigheden zien wij den ouden Nederlander de belangen van den vaderlandschen bodem met ijver behartigen; en in het tijdstip, dat dwingelandij het land vreeselijk teisterde, moord, verwoesting en wreede vervolging rondwaarden en overal diepen weedom verspreidden, - zelfs in dat tijdstip gaf men den moed niet op, maar stevende naar de afgelegenste kusten, breidde den handel meer en meer uit, deed hierdoor schatten in het vaderland stroomen, welke de verdedigers van 's volks regten en vrijheden in staat stelden, om den ongelijken strijd tegen een' der magtigste Vorsten van Europa vol te houden en roemrijk ten einde te brengen, ja noodzaakte zelfs den Vorst, die Neêrlands ondergang gezworen had, om, ter bevordering van de belangen van zijn magtig rijk, de havens van het trotsche Spanje voor Nederlandsche koopvaarders te openen. ‘Toch hield haar vlag zich op, en dekte land en zee,
En waaide in eere rond en de overwinning tegen.’
Zoo zingt de geliefde Nederlandsche Dichter; en wanneer? Toen immers, toen het land nog zooveel van het Spaansche geweld te lijden had. Men stevende naar Oost en West, en trachtte zelfs eenen nieuwen weg op te sporen, om te spoediger Oostindië te bereiken; en de houtmans, heemskerken en zoo vele anderen vestigden den roem en de welvaart van het vaderland. Is zulk eene herinnering niet bemoedigend, in tijden van druk en wederwaardigheid; is de overweging hiervan niet geschikt, om verlamde veerkracht te herstellen, en te streven naar die nationale zelfstandigheid, naar die eigendommelijke kracht, welke ten allen tijde het kenmerk was der echte Nederlanders? Gewis ja. Doch de Geschiedenis is niet alleen in dit opzigt rijk, om door hare beoefening de zucht tot navolging van de | |
[pagina 498]
| |
deugden der voorvaderen op te wekken, en hierdoor het volkskarakter meer en meer ten goede te ontwikkelen; - met bewondering vestigen wij het oog op de groote mannen, welke zij ons leert kennen; hunne daden, door haar voor de vergetelheid bewaard, te herdenken, doet ons het hart van fieren moed kloppen, en de regtgeaarde Nederlander voelt zich den boezem zwellen, wanneer hij zich hunne grootsche bedrijven voorstelt. Hoe vele helden heeft het tijdperk des tachtigjarigen oorlogs niet voortgebragt! Welke verhevene blijken van zelfopoffering en onverschrokkene standvastigheid treffen wij niet overal aan! Slaan wij het oog op de doorluchtige daden van den grooten willem van oranje, die zijne goederen tot welzijn des lands besteedde, om de regten van een onderdrukt volk met onbezwekene standvastigheid en mannelijken moed te verdedigen; hij, die, na zich dit als eenen heiligen pligt te hebben voorgeschreven, aanzien, vorstengunst, en wat niet al, versmaadde, en onder de grootste teleurstellingen zijn eenmaal opgevat voornemen getrouw bleef, eigen rust en genoegen opofferde, en als een martelaar voor 's volks vrijheid viel! Zijne onbaatzuchtige liefde voor hetgeen regt en goed was doet ons hart van liefde voor hem kloppen; zijne nagedachtenis vervult ons met heiligen eerbied, en zijn ongelukkige dood perst ons eenen smartelijken traan uit het oog. Hij was de ziel, waardoor het jonge staatsgebouw geschraagd werd, en wankel stond hetzelve, toen hij het begaf. - Nevens hem toont de Geschiedenis ons eene reeks van mannen, welke onzen eerbied, onze navolging verdienen; en niet alleen in den hoogaanzienlijken stand, maar ook in den burgerkring ontbrak het niet aan mannen, die gloeiden van edelen heldenmoed, en zich gaarne voor het welzijn van den Staat opofferden. Hoe vele voorbeelden zouden wij tot staving hiervan kunnen aanvoeren; doch waar zouden wij beginnen, waar eindigen? Gelukkig het volk, dat, zijne geschiedboeken openstaande, eenen | |
[pagina 499]
| |
de rijk, pieter van der werf, hasselaar, de ruyter en nog zoo vele anderen kan aanwijzen! Gelukkig het volk, dat hunne daden weet te waarderen; dat gevoelig is voor hunne grootsche bedrijven, en zich naar hen wil vormen! Gelukkig het land, waar dit gevoel het gevoel der menigte is! Overal vinden wij in de Geschiedenis bewijzen en voorbeelden van eerlijkheid en trouw; en kan er wel een grootscher voorbeeld van naauwgezetheid gevonden worden, dan dat, hetwelk beiling en hambroek ons vertoonen? Wijs mij het volk, welks geschiedbladen zulke verhevene voorbeelden opleveren! De Geschiedenis van het groote Rome noemt er, en nog twijfelachtig, slechts één; die van het kleine Nederland wijst er met volkomene zekerheid twee aan! Moeten zulke schitterende voorbeelden van volksdeugd ons nationaal gevoel niet verheffen? Moeten zij de ziel niet in eene stemming brengen, waardoor men van alles, wat laag of kruipend is, afkeerig wordt? Moet het ongekunstelde verhaal van zooveel groots en schoons, als onze Geschiedenis ter beschouwing en ter navolging aanbiedt, geene liefde in ons hart aankweeken jegens de plek, die zulke mannen heeft opgeleverd? Moet het ons gevoel niet verheffen tot het doen van edele bedrijven, ja tot opstaan als een eenig man, wanneer men dien voor ons zoo heiligen grond wil aanranden? II. Ja, de nagedachtenis van zoo vele groote mannen, welker namen en roemvolle daden de Geschiedenis voor ons bewaard heeft, de opofferingen en de onvermoeide pogingen van zoo velen hunner tot bevordering van het welzijn des lands, hunne naauwgezette eerlijkheid, hunne godsdienstigheid en zoo vele volksdeugden, welke dit land immer tot een der gelukkigste landen der wereld verhieven, moeten wel voortdurende prikkels zijn voor den nakomeling, om het land steeds te beminnen, dat zoo duur werd gekocht, voor welks vrij en ongestoord bezit zoo veel heldenbloed gestort is, en hetwelk volhardende vlijt met onberekenbare moeite en groote | |
[pagina 500]
| |
kosten aan de zee ontwoekerde. Wie, herhaal ik, voelt zich niet gedrongen om dit land te beminnen, wanneer hij hetzelve zijnen geboortegrond mag noemen? Wie voelt zijne borst niet van zuivere vaderlandsliefde kloppen, bij de herinnering van zoo vele doorluchtige daden der voorvaderen? Ja, het zijn onze historiebladen, welke ons gevoel door het verhaal van edele bedrijven verheffen. Nu eens wijzen zij ons op den achtbaren Staatsman, die rusteloos voor de belangen van land en volk waakte, en die met eene edele vrijmoedigheid de regten des volks handhaafde, daar, waar de regering dezelve trachtte te verkorten, of ze met voeten trad. Wie gevoelt geenen eerbied voor zoo velen van 's lands Edelen, wanneer hij hen de gunst van den trotschen filips op het spel ziet zetten, en hen in vrijmoedige, maar eerbiedige taal voor de verkrachte regten van land en volk hoort spreken? Wie betreurt niet het lot van eenen montigny, egmond en hoorne, wanneer hij hunne vaderlands- en volksliefde met vergif of moordbijl beloond ziet; en wie eerbiedigt niet gaarne hunne nagedachtenis? Wie gevoelt geene innerlijke hoogachting, wanneer hij zoo menigen edelen Staatsdienaar tegen elke aanmatiging van den Vorst manmoedig zich hoort verzetten, en in ronde taal dezen de grenzen hoort aanwijzen, binnen welke zijne magt zich moet bepalen? Dan weder voert de Geschiedenis ons op het oorlogsveld, of toont ons roemrijke bedrijven ter zee; en wij verstommen, wanneer wij aan de geringe magt denken, met welke men de magtigste Vorsten tegenstand bood. Hoe dierbaar wordt ons dan de grond, welke, na eenen tachtigjarigen kampstrijd, door het magtige Spanje voor vrij en onafhankelijk moest verklaard worden; na eenen strijd, in welken zich de eerbiedwaardigste helden ontwikkelden! Hoe verheft zich ons nationaal gevoel, wanneer wij de veroveringszucht van den verwaten lodewijk XIV op het kleine land, dat hij zoo geheel en zoo gemakkelijk meende te overwinnen, zien schipbreuk lijden! Hoe voelen wij ons vaderlandsch gevoel ge- | |
[pagina 501]
| |
streeld, wanneer wij het trotsche Albion voor onzen tromp en de ruyter zien beven, en door zoo vele Zeehelden onze regten op zee gehandhaafd zien, waardoor onze vlag aan alle oorden der aarde werd geëerbiedigd! Ja, het onopgesmukt verhaal van zoo vele roemrijke voorvallen, welke elkander bijna verdringen, doet ons bloed sneller vlieten, en wij gevoelen eene heilige aandrift, om, als de nood het mogt vorderen, zulke verhevene voorbeelden na te volgen. Wie blijft er ongevoelig bij de groote daden van den Eersten willem, van den vurigen maurits, van den gematigden frederik hendrik, van den onbaatzuchtigen piet hein, van den edelen tromp, van den grooten de ruyter en zoo vele anderen? Herinneren wij ons het schitterende wapenfeit van den Prins onzer Zeehelden op den Teems, toen Engeland beefde, en, uit vreeze voor eene geduchte wedervergelding, angstig ineenkromp. Herinneren wij ons den vierdaagschen zeeslag en zoo menige andere treffelijke handhaving onzer regten, en wij zullen met een edel zelfgevoel ons verheugen, en tevens nederig God danken, dat wij Nederlanders zijn. Maar het is niet alleen door daden van heldenmoed, hetzij op het oorlogsveld of ter zee, dat de Geschiedenis ons liefde tot den vaderlandschen bodem predikt. Neen, - ook in de meer stille burgerdeugden, welke zij ons geboekt heeft, vinden wij daartoe ruime stoffe. Op hoe menig edel bedrijf tot bevordering van het heil des naasten, op hoe menige inrigting voor de lijdende menschheid wijst zij ons! Welk eene verscheidenheid van stichtingen voor den wees, voor den afgeleefden, voor den hulpbehoevenden! En wanneer het land door rampen bezocht werd, van welken aard ook, zien wij weldadige handen dadelijk uitgestrekt, om de geslagene wonden te verzachten, en het leed des lijdenden broeders te lenigen. Inrigtingen van allerlei aard, tot beschaving van verstand en hart en tot aankweeking van kunsten en wetenschappen, doet de Geschiedenis ons | |
[pagina 502]
| |
menigvuldig kennen; terwijl zij tevens de namen harer stichters, bevorderaars en beoefenaars voor de vergetelheid bewaard heeft. Zou het wel noodig zijn, meer redenen aan te voeren, dat de beoefening der Geschiedenis onze liefde tot het vaderland zal opwekken en versterken, door ons de doorluchtige daden en schitterende en stille deugden van derzelver bewoners gedurig voor den geest te brengen? Ik meen genoeg gezegd te hebben, en zal daarom overgaan om aan te toonen, dat zij ook den weldadigsten invloed kan en moet hebben op onzen godsdienstigen zin, en op de versterking van ons geloof en vertrouwen in en op eene allesbesturende Voorzienigheid. Onze Geschiedenis leert ons, dat vele groote mannen, die waarlijk voor het vaderland hoogst nuttig en weldadig geweest zijn, zich kenmerkten door ware Godsdienstigheid; dat zij in al hunne daden en handelingen hunne afhankelijkheid van het Hoogste Wezen erkenden, en van God hulp en ondersteuning verwachtten in de moeijelijkheden, waarin zij zich gewikkeld zagen; terwijl zij zich niet trotschelijk op eigene kracht verhieven, wanneer zij hunne pogingen met eenen goeden en gelukkigen uitslag bekroond zagen. Welke verhevene bewijzen hiervan toont zij ons (opdat wij ons tot weinige voorbeelden bepalen) in den grooten willem I en den te regt zoo hoog geroemden de ruyter! Onbepaald was het vertrouwen van deze twee eerbiedwaardige mannen op den Almagtigen, en zij zagen dit vertrouwen ook meer dan eens met de heerlijkste uitkomst bekroond. In den meest hopeloozen toestand des vaderlands, gaf willem de zaak, waarvoor hij het zwaard tegen Spanje had aangegord, niet op, omdat hij vast overtuigd was, dat God de zaak van regt en billijkheid zou zegenen. Deze overtuiging bemoedigde hem, hoe donker de toekomst zich ook liet aanzien, om op het aangevangen spoor moedig voort te gaan. ‘Ik heb,’ dus was zijne taal, toen anderen aan den goeden uitslag zijner onderneming wanhoopten, ‘met den Verst aller Vorsten een verbond | |
[pagina 503]
| |
gemaakt, en ik vertrouw, dat diens magtige arm mij zal beschermen.’ Heilig waren hem de waarheden van de Godsdienst, en de verhevene man toonde bij meer dan ééne gelegenheid, dat hij een praktisch Christen was. Hij immers uitte den wensch, toen hij zich door jauregui gewond gevoelde, dat men zijnen moordenaar vergiffenis zoude schenken, en wilde daardoor aan de voor den zinnelijken mensch meest moeijelijke les van den Zaligmaker gehoorzamen. Na zijne herstelling, brengt hij in het openbaar Gode den dank toe, en begeeft zich tempelwaarts, om, gemeenschappelijk met het volk, Hem, door wien hij zoo wonderbaar behoed was, in ootmoedigheid des harten zijne erkentenis toe te brengen. Zijne laatste woorden, toen hij drie jaren daarna aan land en volk ontrukt werd, waren tot den Oorsprong aller dingen gerigt. Ook onzen grooten de ruyter leert ons de Geschiedenis als zoodanig kennen. In alles, wat hem overkwam, erkende hij den vinger Gods; in alle zijne schitterende overwinningen schreef hij de gewenschte uitkomst aan zijnen Hemelschen Vader toe, en hierdoor was en bleef hij altijd nederig. Schoon wij hem tot den aanzienlijksten rang zien stijgen, hij bleef dezelfde, en schaamde zich zijner geringe afkomst nooit. Weldadig werkte het voorbeeld van zulke mannen op het godsdienstig gevoel hunner tijdgenooten; en op meer dan ééne plaats levert de Geschiedenis hiervan de sprekendste bewijzen op. Is het niet roerend, stemt het ons hart niet tot godsdienstig gevoel, wanneer wij, volgens het ongekunsteld, maar krachtig verhaal onzer beroemde Geschiedschrijvers van dien tijd, Leydens burgerij, na het uitslaan van een bang, zeer bang beleg, zoodra er uitkomst kwam, naar de kerken zien snellen, om daar het gevoel van dankbaarheid den ruimen teugel te vieren, en de bewogen borst lucht te geven, in de uitboezeming van gebeden en gezangen ter eere van God, die hen zoo wonderdadig had gered? En zulke | |
[pagina 504]
| |
blijken van Godsdienstigheid treffen wij in menigte aan, nu eens in openbare dankstonden, na een afgewend gevaar, of na het behalen van eene roemrijke overwinning op eenen gevaarlijken vijand; dan weder in gemeenschappelijke gebeden om uitredding, wanneer het het vaderland bang en de nood hoog geklommen was. Godsdienstig zien wij de nagedachtenis van gewigtige gebeurtenissen jaarlijks vieren, en op menige belangrijke onderneming den zegen des Allerhoogsten afsmeeken. De Geschiedenis van ons geliefd vaderland levert ons menigvuldigt bewijzen op van Gods vaderlijke liefde en zigtbare tuschenkomst, wanneer de nood op het hoogste geklomnen was. Zij geeft ons daardoor ruime stof tot bemoediging en tot een vast vertrouwen op de Voorzienigheid. Waarlijk, wanneer de veege staat des lands bij neer dan ééne gelegenheid ons met huivering vervult, er wij zien het dreigende onheil afgewend door oorzaken buiten alle menschelijke berekening, dan moeten wij met heiligen eerbied erkennen, dat God zich betoonde een liefderijk Beschermer voor Neêrlands volk te zijn, en dat zijne Voorzienigheid genadig over hetzelve waalte. En wie zal hieraan twijfelen, wanneer hij uit geringe beginselen zulke groote gevolgen ziet voortkomen; gevolgen, regtstreeks leidende tot het doel, dat men zich had voorgesteld? Opent onze geschiedboeken, en gij zult het op meer dan ééne plaats moeten erkennen, dat Goddelijke tusschenkomst de plannen en bedoelingen van trotsche vijanden te niete deed. Of was het toeval, dat de Noordhollandsche schepen zoo wonderdadig uit het ijs werden verlost, en dit zich achter dezelve weder toesloot, toen zij in veiligheid waren? Was het toeval, dat de vloot der Watergeuzen, toen Spanje had weten te bewerken, dat zij de Engelsche havens moest verlaten, door tegenwind niet in Texel kon binnenvallen, maar tot voor de Maas werd gedreven, en daar den Briel opeischte en in bezit nam, hetwelk het sein was voor verscheidene steden, om de Spaansche bezetting te verdrijven? Was het toeval, dat de fiere, | |
[pagina 505]
| |
maar door honger en pest afgematte en verzwakte burgerij van Leyden niet onder eenen storm van derzelver belegeraars bezweek? Was het toeval, dat, juist toen de nood der stad op het hoogste was geklommen, een storm uit het noordwesten de poging, om het land onder water te zetten, begunstigde, en dat de daarop volgende zuidewind de platboomde schepen, met levensmiddelen geladen, gemakkelijk aan de stad bragt, en de trouwe Leydenaars voor het uiterste bewaarde? Moeten wij er hand der Voorzienigheid niet in erkennen, wanneer wij de zoogenaamde Onoverwinnelijke Vloot, welke bestemd was om het geliefde vaderland geheel ten onder te brengen, door eenen enkelen storm bijna geheel vernield zien, en hierdoor aan Spanje een' der grievendste slagen zien toebrengen? En waar zien wij duidelijker blijk van Gods onmiddellijke tusschenkomst in het dreigendste gevaar, dan in het tijdstip, toen Frankrijk en Engeland zich vereenigd hadden om dit land onderling te deelen, en daartoe eene ontzaggelijke vloot hadden uitgerust; eene eb van twaalf uren, welke de schepen het binnenkomen in onze zeegaten belette, en een daarop volgende vreeselijke storm, waren de middelen, welke de Voorzienigheid bezigde, om het booze opzet te fnuiken en Nederland te redden. Wie, die van het geloof aan eene Albesturende Voorzienigheid niet vervreemd is, erkent hier niet den vinger Gods? Een Turksch Keizer erkende denzelven, toen hij verbaasd het verhaal van den tachtigjarigen kampstrijd onzer vaderen had aangehoord. Ja, wanneer wij onze geschiedbladen ontrollen, en bij zoo vele wonderlijke gebeurtenissen verstommen, dan zien wij zoo vele zigtbare blijken van Gods ontfermende en genadige hulpbetooning, dat wij ons gedrongen gevoelen, om, met kinderlijk vertrouwen, het lot des vaderlands en het onze in zijne handen te stellen, in de vaste overtuiging, dat, onder gepaste werkzaamheid van onze zijde, zijne Voorzienigheid over ons en alles, wat ons lief en dierbaar is, waakt. III. Het beoefenen der Geschiedenis van ons geliefd | |
[pagina 506]
| |
vaderland kan alzoo eenen gewigtigen invloed ten goede hebben op ons volkskarakter, en zal onze vaderlandsliefde aankweeken, ons godsdienstig gevoel verhoogen en versterken; en welke heilzame gevolgen kan en zal dit niet voor den Staat hebben! Wanneer de tijdgenoot zich de deugden der voorvaderen ter navolging gedurig voor den geest brengt, en dezelve niet alleen bewondert, maar er zich met de borst op toelegt om hun gelijkvormig te worden, ja hen nog te overtreffen, door zich voor hunne gebreken en misslagen te wachten, dan moet zulks de zegenrijkste gevolgen voor het vaderland met zich voeren. - Arbeidzaamheid, spaarzaamheid en eenvoudigheid van zeden maakten ons land groot en magtig, eerlijkheid en naauwgezetheid in handel en wandel het kleine volk overal buitenslands beroemd, en heldenmoed maakte het ontzaggelijk. Vergeten wij toch nimmer, zien wij het in onze Geschiedenis toch nooit over het hoofd, dat er eens een tijd geweest is, dat de aanzienlijkste Europesche Vorsten het zich tot eene eer rekenden, verbonden van vriendschap met dezen kleinen Staat te sluiten, en dat wij zulk eene belangrijke rol vervulden op het tooneel der wereldgebeurtenissen. Verliezen wij, door onze geschiedboeken voorgelicht, het toch nimmer uit het oog, waardoor onze vaderen zoo groot geworden zijn, en waardoor ons land zoo magtig is geworden; vlijt, onvermoeide vlijt, dapperheid en trouw waren de middelen, door welke men dien trap van luister besteeg. Kiezen wij hen ten voorbeelde; en dit kunnen wij dan eerst, wanneer wij hunne daden leeren kennen. Dan zal het ons vaderland welgaan. Stormen mogen zich dreigend boven hetzelve zamenpakken en een verschrikkelijk onweder voorspellen, volksdeugden zullen de afleiders zijn, waardoor hetzelve onschadelijk wordt. Trotsche Vorsten mogen van uit de hoogte op de kleine plek nederzien, en, omdat zij de magt in handen schijnen te hebben, meenen geregtigd te zijn om onze belangen naar hunne overleggingen te regelen, de deug- | |
[pagina 507]
| |
den van Vorst en volk zullen hen eenmaal met schaamte vervullen. Kunnen wij ons tegen hunne magt niet verzetten, met gelatenheid zeggen wij het onzen eerbiedwaardigen en braven Landsvader na: ‘dat niet hij, die overmand onregt lijdt, maar hij, die met overmagt en onder bedreiging van dadelijk geweld onregt aandoet, bij de uitkomst moet verliezen.’ Wanneer wij ons den veegen staat, waarin het vaderland zich meer dan eens bevond, voor den geest brengen, en met verbazing het oog op deszelfs redding slaan, zal zulks ons behoeden voor kleinmoedigheid, wanneer het land door rampen geteisterd en vijandig bedreigd wordt. Moedig zullen wij dezelve het hoofd bieden, met oud-vaderlandsche bedaardheid en dapperheid het onheil trachten af te wenden, en gaarne leven en goed voor het geluk en onafhankelijkheid van het oude roemvolle Nederland in de waagschaal stellen. En, God zij geloofd! deze geest woont nog in ons. Hoe treurig de gebeurtenissen ook mogen zijn, welke onze rust, ons genoegen, en, in eene meerdere of mindere mate, onze tijdelijke welvaart geknakt hebben, wij hebben den schoonen volksgeest van ons geliefd oud Nederland leeren kennen; en dit is waarlijk geene geringe bemoediging in eenen tijd van druk, waarin gewigtige voorvallen elkander verdringen, en schier elke dag nieuwe voorbeelden oplevert van verwarring en onrust. Geene geringe bemoediging en vergoeding voor zoo veel leeds, wij herhalen het, is het, eene rij van dappere mannen en jongelingen volvaardig op de eerste bede van den Vorst te zien toesnellen, om de grenzen van het dierbare vaderland te verdedigen; deze grenzen door een leger gedekt te zien, waarin de bloem van Neêrlands jongelingschap met moed en geestdrift het oogenblik verbeidt, om zich den vaderen waardig te toonen; geene geringe bemoediging, zoo vele verhevene blijken in alle standen der maatschappij te zien van liefde voor den vaderlandschen grond. Getuige de menigvuldige opofferingen, welke wij in dezen tijd hebben mogen opmerken. | |
[pagina 508]
| |
Waar zuivere vaderlandsliefde de harten vereenigt, om tot hetzelfde doel werkzaam te zijn, daar is een sterke muur tegen den vijand, hij moge zoo magtig zijn als hij wil, opgetrokken. Hiervan levert onze Geschiedenis wel een der treffendste bewijzen op; doch ook, aan den anderen kant, leert zij ons, dat verdeeldheid de noodlottigste gevolgen naar zich sleepte. Het voorbeeld van groote mannen, welke de Geschiedenis ons schetst, beziele allen, en wekke allen tot het bedrijven van zulke daden op, waardoor hunne namen onsterfelijk zijn; maar ook met dat geloovig opzien tot den Oorsprong aller dingen, met dat vaste vertrouwen op den bijstand van Hem, die zich meermalen betoonde de God van Nederland te zijn! |
|