Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831
(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets, over den staat der heelkunde in ons vaderland.Met regt beweert de schrandere Hoogleeraar pruys van der hoeven, dat de toestand der Heelkunde in ons vaderland niet kan gelijk gesteld worden met den bloei derzelve in andere landen, en dat, even als er daar bezwaarlijk bekwame mannen voor de leerstoelen der praktische Geneeskunde te vinden zijn, bij ons dezelfde moeijelijkheid voor die der Heelkunde bestaat. De Hoogleeraar geeft daarvoor de twee volgende redenen op: 1o. moet de Heelkunde als kunst in die landen bloeijen, welke het tooneel des oorlogs zijn; en vandaar, dat zich in Duitschland en Frankrijk gedurende eenige jaren zoo vele groote mannen gevormd hebben; - 2o. bestonden er voorheen in ons vaderland geene bijzondere instellingen voor de HeelkunstGa naar voetnoot(*). Wij zijn het volkomen met dien Hoogleeraar eens, doch gelooven, dat er daarenboven nog twee andere redenen bestaan, welke den bloei der Heelkunde hinderlijk zijn. In de eerste plaats bedoelen wij de vereeniging der Heelmet de Verloskunde. Verre de meeste Heelkundigen onder ons oefenen thans gelijktijdig de Verloskunde uit, 't welk sedert eene halve eeuw meer en meer algemeen is geworden, nadat de fatfoenlijke klasse van menschen minder de hulp der Vroedvrouwen inroept. De vereeniging dier beide vakken is wel niet onbestaanbaar, maar | |
[pagina 456]
| |
strekt altijd ten nadeele der Heelkunst, daar derzelver beoefenaars door hunne verloskundige praktijk van een goed bestaan zich kunnen verzekeren, en, zonder wezenlijke heelkundige verdiensten te bezitten, desniettemin als Heelmeesters geraadpleegd worden. De Heer van alphen beweerde met regt, (bij de deliberatiën in de Tweede Kamer der Staten Generaal over de wet van den 12 Maart 1818) dat de vereeniging der Heel- met de Verloskunde ondoelmatig was, uit hoofde men deze nu als een handwerk en niet als eene wetenschap zou beoefenen; terwijl men de uitbreiding dier beide vakken verschuldigd is aan die uitstekende mannen, welke dezelve met de Geneeskunde vereenigd hebben. Even juist is het oordeel van bovengenoemden Hoogleeraar, wanneer hij de Heelkunst van zoo veel waarde en van zulk een' omvang acht, dat hare beoefenaars, evenzeer als die der Geneeskunde, eene wetenschappelijke opleiding behoeven, en op denzelfden rang in de maatschappij aanspraak hebben. Maar om die zelfde reden zouden wij dan ook wenschen, dat de eersten zich bij uitsluiting tot de uitoefening van hun vak bepaalden, en geenszins hunne kunst als bijwerk beschouwden. Gedurende ons verblijf te Parijs, in den winter van 1821-22, leerden wij aldaar vele beroemde Heelkundigen kennen, en kunnen ons geen voorbeeld herinneren, dat deze gelijktijdig de Verloskunde uitoefenden. Eene andere oorzaak, welke bij ons de uitbreiding der Heelkunst in den weg staat, is, naar ons inzien, gelegen in het leveren van genees en heelmiddelen, waarin de Heelkundige niet zelden een groot gedeelte van zijn bestaan vindt. Er bestaat wel eene bepaling, volgens welke deze gehouden is, alle uitwendige middelen zonder onderscheid (behalve die, welke ad usum extemporaneum vereischt worden) aan hunne lijders naar de regels der kunst voor te schrijven, en dat voorschrift te hunner beschikking te laten, ten einde het bij een' Apotheker gereed gemaakt wordeGa naar voetnoot(*). De ervaring | |
[pagina 457]
| |
echter leert, dat schier overal het tegendeel plaats heeft. De Heelmeesters laten veelal de belooning voor heelkundige diensten aan de edelmoedigheid hunner lijders over; maar zorgvuldig plaatsen zij op hunne declaratiën achter de woorden: voor geleverde medicamenten, eene naar hunne eigene behoeften geëvenredigde som. Deze gewoonte strekt ten nadeele der lijders, die daardoor genoodzaakt worden tot het betalen van onkosten, welke zij niet kunnen nagaan, daar de geleverde middelen nimmer afzonderlijk opgenoemd worden. Maar nog oneindig nadeeliger is deze gewoonte voor de kunst zelve. Uit den aard der zake vloeit reeds voort, dat de Heelkundige, zullen de aangewende middelen in allen opzigte goed zijn, artsenijmengkundige kennis moet bezitten, en deze bezit hij doorheen niet. Het is ook bekend, dat men veelal de bereiding dier middelen aan leerlingen, jeugdige en onervarene knapen, overlaat, die niet altijd met de noodige omzigtigheid te werk gaan. Door dezen winstgevenden handel ontaart de Heelkunst, en zij blijft niet meer, 't geen zij naar de oorspronkelijke beteekenis van het woord zijn moest. Vandaar ook, dat het getal der Heelkundigen in ons land, in evenredigheid van dat der Geneeskundigen, zoo groot is, en de eersten dikwijls een bestaan vinden in het leveren van oogwaters, mondspoelingen, wasschingen, enz. enz Hoogst doelmatig is derhalve het zoo even aangehaalde artikel der wet, waarbij het leveren van uitwendige middelen den Heelkundigen wordt verboden; doch even zeer is het te bejammeren, dat deze wet niet wordt gehandhaafd, 't welk alleen aan de Provinciale Geneeskundige Commissiën moet worden toegeschreven, waarin twee of meer Heelkundigen zitting hebben, die hun eigen belang boven dat van 't algemeen stellen, en zich te dezen aanzien op ministeriéle exceptiën beroepen. Het is derhalve noodzakelijk, dat er onder ons nieuwe wetten worden vastgesteld en gehandhaafd, ten einde de Heelkunde tot eene meerdere volmaaktheid te brengen; en wij hadden gehoopt, dat deze het gevolg zou- | |
[pagina 458]
| |
den geweest zijn van de algemeene vergadering, vóór ongeveer een paar jaren in 's Hertogenbosch gehouden. De Hoogleeraar van der hoeven wenscht, dat de Heelkundigen dezelfde wetenschappelijke opleiding als de Geneeskundigen zullen genieten, en dat beide een' gelijken rang in de maatschappij zullen bekleeden. Daartoe moeten de Hoogescholen, alsmede de Clinische School te Amsterdam, in verband gebragt met het Athenaeum, dienen. Wel niet regtstreeks, maar evenwel niet onduidelijk, keurt zijn Hooggel. de Clinische Scholen in andere plaatsen af, bewerende dat aldaar slechts ten halve onderwijs wordt gegeven, omdat de onderwijzers, in een' drukken praktischen werkkring levende, het onderwijs slechts als eene bijzaak behandelen. Wij zijn het volkomen met zijn Hooggel. eens, en gaan nog verder, daar wij van gevoelen zijn, dat er, bij een welingerigt hooger onderwijs, geene behoefte aan zoodanige Scholen moest bestaan. De ondervinding heeft ook reeds geleerd, dat het zeer moeijelijk valt, om bij die Scholen geschikte onderwijzers te plaatsen, en dat deze nieuwe inrigting op vele plaatsen zwarigheden heeft ontmoet. In 't algemeen keuren wij die Scholen af (die van Amsterdam uitgezonderd), en met leedwezen lazen wij het partijdig berigt aangaande de Rotterdamsche Clinische School, in het jaarlijksch verslag der Staten van Holland geplaatst. Trouwens, die School onderscheidt zich van alle andere, daar zij, na slechts één jaar bestaan te hebben, een verslag van hare werkzaamheden, alsmede van de vorderingen harer leerlingen, uitgaf, zoo als menige Hoogeschool zou wenschen te kunnen doen! Wij behoeven alzoo hier niet meer bij te voegen, om ook onzen wensch, dat de Heelkundigen aan de Hoogescholen mogten gevormd worden, te staven. Maar dan ook verlangen wij, dat bij dezelve van het heelkundig onderwijs even veel werks zal gemaakt worden, als van dat in de Geneeskunde. Nog herinneren wij ons het gebrekkige onderwijs, 't welk wij genoten hebben, alleen bestaande in het schrijven van dictata, opgevuld met | |
[pagina 459]
| |
eene menigte van aanhalingen uit Engelsche Schrijvers, en waarbij nog kwam, dat de Cursus gedurende ons vierjarig verblijf aan die Hoogeschool niet was afgeloopen. Toen wij dezelve verlieten, hadden wij slechts eene enkele heelkundige operatie gezien, en bewonderden daarna, gedurende ons verblijf te Berlijn, het welingerigte onderwijs, 't welk wij daar bijwoonden. Intusschen is er, naar ons gevoelen, nog een middel, om de Heelkunde tot een' grooter' trap van volmaaktheid te brengen; namelijk, door zeer streng en naauwgezet te zijn bij het afnemen der Examina, en geene Heelkundigen of Heelmeesters voor het platte land toe te laten, dan de zoodanigen, welke bewijzen van grondige kennis gegeven hebben. Van de Provinciale Geneeskundige Commissiën alleen hangt zulks af, en de Hoogleeraar van der hoeven kan en zal, vertrouwen wij, hiertoe veel toebrengen, daar hij zelf Lid is van eene Commissie, welke hier door goedheid, inschikkelijkheid en gemakkelijkheid ten nadeele zou werken. Ook van den Heer Referendaris voor de geneeskundige zaken hangt te dezen opzigte veel af. De toestand, waarin ons vaderland zich thans bevindt, laat vooralsnog niet toe, om deszelfs geneeskundige wetten te veranderen, of door nieuwe te doen vervangen; en welligt zou hij, wien de handhaving der thans bestaande wetten is toebetrouwd, van dezen tijd gebruik kunnen maken, om de Examina bij verschillende Provinciale Commissiën bij te wonen. Wij gelooven, dat hij hier nog al eenig verschil zou kunnen opmerken, en zijne tegenwoordigheid veel goeds zou te weeg brengen. Immers, zoo de Clinische Scholen de heelkundige studiën te gemakkelijk maken, hangt het alleen van de Provinciale Commissiën af, om het kwaad, daarin gelegen, te weren.
R ...... s. |
|