| |
| |
| |
Over het lager onderwijs en pater Girard.
(Uit het Fransch.)
Er bestaat, met betrekking tot het onderwijs van de klasse der armen, een geschilpunt. Beurtelings stelt men deze onderwijzing voor, óf als gevaarlijk voor de maatschappij, óf als eene der gelukkigste vorderingen. De stelregel, die strekt, om het volk in onwetendheid te houden, heeft langen tijd den boventoon gehad; en zij, die haar voorstaan, sparen geene pogingen, om haar staande te houden in landen, waar zij de meeste kracht heeft, of haar dáár te doen herleven, waar de beschaving haar heeft doen verkwijnen. Hetgeen een volk wezenlijk noodig heeft, zegt men, is zedelijkheid. Deze is de echte grondslag van openbare veiligheid, van den voorspoed des lands, van de rust en het geluk der huisgezinnen. Bij gevolg is eene enkele onderrigting noodig, - het godsdienstig onderwijs. Eene opvoeding, waarvan de Godsdienst het beginsel is, zal de werkzame klasse omtrent hare pligten inlichten, zal haar de beoefening gemeenzaam en gemakkelijk maken, en aan haar, evenzeer als aan de maatschappij, den zekersten waarborg geven van orde en van voorspoed. Alle verdere verstandelijke ontwikkeling is overbodig, zoo niet verderfelijk. Zij bewerkt niets anders, dan behoeften op te wekken, die onvervuld blijven, bedriegelijke eerzucht wakker te maken, den eenvoudigen mensch ontevreden te doen zijn met zijne maatschappelijke betrekking, hem van den noodzakelijken arbeid af te houden, hem welligt, door het lezen van verkeerd gekozene of met slechte oogmerken aanbevolene boeken, aan de ongodsdienstigheid, aan de ondeugd, aan de ellende ter prooije te geven.
Wij zullen al de bewijzen, waarmede de voorstanders van het volksonderwijs deze stellingen bestrijden, niet ophalen. Het is ons genoeg te zeggen, dat zij aan hunne partij eene daadzaak tegenstellen, en, naar onze meening, eene beslissende daadzaak. Zij willen, dat men den staat der zedelijkheid des volks onderzoeke in landen, waar men niets voor het onderwijs doet; en het kost hun geene moeite, in dat onderzoek een bewijs te vinden, dat luide ten voordeele van het volksonderwijs spreekt. Wanneer men beproeft, om aan de gebreken van eene ontijdige of kwalijk bestuurde onderwijzing de
| |
| |
burgerlijke ongeregeldheden, de buitensporigheden en misdaden der omwentelingen toe te schrijven, kan het hun niet zeer moeijelijk zijn, den oorsprong daarvan te vinden in de ruwheid van zeden, welke noodzakelijk de onwetendheid aankweekt. Eindelijk vertoonen zich de onverbiddelijke berekeningen der Statistiek, die het geschil schijnen te beslissen, en de overwinning toekennen aan de voorstanders van het onderwijs. Bij uitkomsten, die bij opsomming uitgedrukt staan, valt de tegenspraak niet ligt, en men kan de tastbare voordeelen niet loochenen, welke die uitkomsten vertoonen in landen, waar de inrigtingen de algemeenheid van het onderwijs begunstigen.
In den grond der zaak zijn de gemoedelijke voorstanders van deze beide strijdige gevoelens het eens in de bedoeling. Vraagt men aan de vrienden van het onderwijs, of zij eeniglijk bedoelen, om aan de arbeidende klasse eenen uitgestrekteren kring van kennis te verschaffen, wij gelooven, dat de groote meerderheid zal antwoorden, dat zij het onderwijs hoofdzakelijk te hulp roepen, als middel, om het volk meer zedelijkheid te geven. Beiden beoogen dezelfde gevolgen. Zij verschillen alleen in het geschiktste middel, om deze te bereiken.
Het is ons niet onbekend, dat zich in de rijen der twee partijen menschen voegen, die gansch andere inzigten medebrengen. Men gevoelt, dat het hier de plaats niet is, om er zich mede bezig te houden. In het geschil, dat wij behandelen, zoo wel als in elk ander, dat men wenscht op te klaren, heeft men regt, de vooringenomenheid van bijzonder belang en de verblinding des vooroordeels ter zijde te stellen.
Heden ten dage hebben de voorstanders van het onderwijs de overhand. Hunne zaak schijnt gewonnen, ten minste bij menschen, die nadenken, en in landen, die in staat zijn, zich aan het hoofd der Europesche beschaving te stellen. De strekking ten voordeele van het onderwijs maakt vorderingen, en behaalt dag op dag nieuwe overwinningen op de volksonkunde. De gestichten van onderwijs zijn vermeerderd en verbeterd. De gezuiverde leerwijze, hoe strijdig met de gewoonte, is aangenomen, is door proefnemingen bevestigd, en dringt ongevoelig door. Die goede uitslag is eene groote weldaad. Wij zien er met welgevallen het voorteeken in van eene gevorderde zedelijkheid, en van gelukkiger tijden voor de volgende geslachten.
| |
| |
Doch laat de zegepraal ons niet verblinden. Welke ook de gronddwaling van het vervallen stelsel zijn moge, eenige der tegenwerpingen en beschuldigingen, ingebragt tegen de aanhangers van het nu heerschende stelsel, verdienen onderzocht te worden, en zijn niet zonder kracht. Een kwalijk begrepen, slecht bestuurd onderwijs, met onbedachtzaamheid gepaard en zonder onderscheiding te werk gaande, kan betreurenswaardige gevolgen opleveren. Er zijn talrijke gevallen, waarin hetzelve het middel zijn kan tot een verschrikkelijk krachtbetoon in de ontwikkeling van zondige neigingen. Men kan er vele droevige voorbeelden van opnoemen. Indien men, om zich te ontdoen van dit bewijs, zich tegen alle rede verhardde, om die voorbeelden tot de klasse van onontwijkbare uitzonderingen te brengen, zouden wij niet schromen, deze opmerking algemeen te maken, terwijl wij haar geheel ontlastten van hetgeen eene hartstogtelijke overdrijving er valsch en onbillijks in kon mengen. Wij oordeelen, dat men weinig gedaan heeft, om eene bevolking gerust te stellen, voor zoo ver in het onderrigt, dat onder haar bereik ligt, het onderwijs uitsluitend doel blijft. Wij zeggen niet, dat men niets gedaan heeft; want wij gelooven, dat bij de beslissing de balans der voor- en nadeelen aan de zijde der verlichting zal overslaan: maar men is er verre af van gedaan te hebben hetgeen men kon doen, en kon doen zonder eenig bezwaar van moeite en kosten.
Er is in de volksopvoeding een gevolg na te jagen van geheel ander gewigt, dan de verkrijging van zekere kundigheden. Zonder de talrijke nuttigheden van het onderwijs, voor hem, die het ontvangen heeft, te miskennen; zonder toeleg, om, in het minst, het belangrijke van deszelfs dagelijksche toepassing, waar zij dienen kon, te verdonkeren; zonder iets te willen ten beste geven van de diensten, welke deze aan de eenvoudigste en meest onopgemerkte levenswijze betoonen kan, is er, behalve al deze voordeelen, een minder in het oog loopend voordeel, niet uitkomende in onmiddellijke en even stellige uitwerkselen, maar dat van veel hooger waarde is, en dat men nimmer uit het oog behoorde te verliezen. Dit voordeel is van gelijk belang voor het lot van elk afzonderlijk persoon en voor de maatschappij. Het bevordert de zedelijkheid door middel der opvoeding. Ziet daar het doel, waaraan alles in het lager onderwijs moet ondergeschikt zijn; en het komt ons voor, dat een weinig
| |
| |
opmerkzaamheid op de ware belangen van den mensch en van de maatschappij volstaat, om het daarin eens te zijn, dat de inrigtingen, bestemd om het onderwijs onder het volk te verspreiden, zich deze uitkomst boven alles ter bereiking moesten voorstellen.
Indien deze opmerkingen juist zijn, (en wij vleijen ons, dat, in de verdere uiteenzetting van dit oogpunt, meer overtuigende opmerkingen, dan die wij in staat zijn te geven, er de juistheid van zullen doen gevoelen) dan kan men het zich niet ontveinzen, dat de meeste der inrigtingen, voor het lager onderwijs bestemd, in dit opzigt veel te wenschen overlaten. Indien de wezenlijke gaping, welke men ontdekt, zich bepaalde tot eenige achteloosheid of eenig gebrek in de uitvoering, zou het genoegzaam zijn, deze aan te wijzen en herstelling te eischen. Maar die gaping is te algemeen, om niet tot de eigenlijke en diepstliggende wortels te zijn doorgedrongen. Zij wordt zelfs gevonden in het ontwerp dier inrigtingen, en kleeft dus de beginsels en de bedoelingen van derzelver stichters aan. Getroffen door de onmiddellijke nuttigheden van het onderwijs, zagen zij niets, dan hetzelve. Door het te geven, geloofden zij alles gegeven te hebben: zij handelden ten minste, alsof zij het geloofden. Wij weten wel, dat men ons zal zeggen, dat in het ontwerp van onderwijs ook de zedelijkheid hare plaats heeft; bijzonder, dat het godsdienstig onderwijs nooit opgehouden heeft toegelaten te worden; en wij wenschen ons geluk bij het vernemen, dat reeds verscheidene scholen zich in dat opzigt door tastbare verbeteringen onderscheiden; maar over het algemeen kan men zelfs niet van verbeterde scholen zeggen, dat het zedelijk doel het doel zij, dat men het ijverigst najaagt. Godsdienstig onderwijs wordt er gegeven; maar de godsdienstige geest heerscht er niet. Men leert wel, waarin de pligt besta; maar ter naauwernood onderwijst men, hoe dien te beoefenen. De zedelijkheid ontstaat niet uit de kennis der pligten, maar inzonderheid uit zedelijke indrukken en gewoonten. Dit is het gedeelte, dat boven alles veronachtzaamd is.
Men meent aan de vorderingen van het zedelijk doel voldaan te hebben, wanneer men het godsdienstig onderwijs naast de reken- en schrijfkunst plaatst op de lijst, die tot schoolregel verstrekt. Dit is eene armhartige wijze, om het kind op den weg te brengen, die den invloed van de gods- | |
| |
vrucht op hart en wandel te genieten geeft. Men is op het punt, om er eene verstandsoefening van te maken, en het meest eene oefening van het geheugen. Nog meer. Vooronderstellende eene goede inrigting van het zedelijk onderwijs, (en men weet wel, dat, in ver de meeste gevallen, dit eene edelmoedige vooronderstelling is) welke ware nuttigheid kan men er nog van verwachten, indien men, in den loop van het onderrigt, uit gewoonte, de leerlingen op een standpunt plaatst, dat in aanhoudenden strijd is met het onderwijs zelf; indien men, na hen onderhouden te hebben over de pligten van matigheid, nederigheid, welwillendheid, belangeloosheid en alle deugden, die zoo zeer in het belang zijn van persoonlijke rust en maatschappelijk geluk, rondom hen de gelegenheden vermenigvuldigt, om in de jeugdige harten op te wekken het gevoel van ijverzucht, eigenliefde, jaloerschheid, eerzucht, en al die verkeerdheden en al die gebreken, die zoo noodlottig zijn voor hen, die er mede besmet zijn, en voor hen, met wie men moet omgaan? Want naar den gang, dien men volgt in de meeste inrigtingen van volksbeschaving, is er niet een enkel der voorwerpen van onderwijs, zelfs niet het godsdienstig onderwijs, dat niet aanhoudend zulke gelegenheden moet doen ontstaan; dat niet in zekere mate die ongelukkige begrippen opwekt, waarvan het onmiddellijk gevolg is, om den zedelijken invloed tegen te werken en te verwoesten. Alle redenering is verder overbodig, waar de daden zoo klaarblijkelijk spreken. Het is genoeg, eenigen tijd eene school na te gaan, om te zien, dat het onderwijs alles inneemt en schier het uitsluitend doel wordt. De ouders, die er hunne kinderen bestellen, wachten
naauwelijks meer dan dit. De meester bemoeit zich alleen met de verstandelijke ontwikkeling der leerlingen. De belooningen en loftuitingen komen niet tot hem, die zich het best gedraagt, maar die het meest weet. Oplettendheid, oefening en leerzaamheid zijn bij den scholier genoeg, om een voorbeeld zijner medeleerlingen te worden; men vordert niets meer; en men is er echter niet onkundig van, dat deze hoedanigheden hand aan hand kunnen gaan met de ondeugendste gezindheden. Men tracht deze laatste zelfs niet te ontdekken; nog minder, hulpmiddelen aan de hand te geven, om ze te voorkomen of uit te roeijen. Heeft eenmaal het kind zijne taak redelijk wel afgedaan, men vraagt het niets
| |
| |
meer, en naar het gevoelen van vele onderwijzers heeft men geen regt, het meer te vragen.
Welke ook de zijdelingsche invloed, dien men aan deze wijze van opvoeding toekent, moge wezen op de zedelijkheid, het valt bezwaarlijk te begrijpen, hoe een kind, op deze wijze geleid gedurende de jaren, toegewijd aan het onderwijs, van hetzelve die beginsels, die gezindheden en die hulpmiddelen zal ontleenen, welke noodzakelijk zijn, om hetzelve met getrouwheid den regel van pligt te doen volgen, en met kracht de hindernissen te doen overwinnen, die het gewis op dezen weg zal ontmoeten. Is het ontslagen van den schooldwang, in dien leeftijd, waarin stellige voorschriften, raadgevingen en steunsels zijne hoogste behoefte zijn; heeft het alleen de aanwinst der kennis van lezen, schrijven, rekenen, daarbij eenige aanverwante kundigheden, daarbij de dorre kennis van den Catechismus; wij zien niet, hoe die jonge mensch genoegzaam gewapend zij, om aan de vele verleidingen wederstand te bieden, waarmede hem zijne eigene driften en de voorbeelden der ondeugd in aanraking brengen; om met eenige gunstige kans al de vijanden van den pligt te bestrijden, die niet ophouden zich te vertoonen en hunne aanslagen tegen hem te vernieuwen. De daadzaak zelve bevestigt maar al te zeer onze vreeze. Hoedanig ook de zegepraal op de onkunde moge zijn; wat zedelijkheid aangaat, is onder den behoeftigen stand de maatschappelijke staat ter naauwernood verbeterd. Wij weten zeer wel, dat de berekening der Statistiek ons in dit opzigt een vooruitgaan vertoont; ook zijn wij er verre af van dit te miskennen, of de waarde hiervan minder te schatten. Maar, behalve dat deze wijze van waardering, die zich alleen kan gronden op de opsomming van wandaden, die onder het bereik van de burgerlijke regtbanken vallen, noodwendig zeer onvolkomen en gebrekkig zijn moet, kan men zich niet ontveinzen, terwijl men zelfs aan deze uitkomsten meer toekent, dan zij regt hebben te eischen, dat dit vooruitgaan, zelfs in het gunstigste licht beschouwd, zonder iets van zijne wezenlijkheid te verliezen, zich op zijn
minst zeer onvoldoende laat zien.
Wij zijn zeer geneigd, terwijl wij eenige der beschuldigingen van de voorstanders der volksonwetendheid laten gelden, hier op te merken, dat deze onwetendheid zich onherroepelijk veroordeeld ziet. De uitkomsten getuigen beslissend tegen
| |
| |
haar. Hoedanig de staat van het geschil zij, er is verbetering in het stelsel van onderwijs. Al vooronderstelt men zelfs, dat het, in zijne betrekking tot de zedelijke opvoeding, niet vatbaar was voor eene meer volledige en meer gelukkige aanwending, dan moest men het nog volgen.
Maar, kan men dan geen' beteren weg inslaan? Moet men bij uitsluiting het doel laten varen, ofschoon verkeerdelijk achtervolgd door de voorstanders der onwetendheid, om zich eeniglijk te wenden tot het doel van het onderwijs? Kan men van het lager onderwijs slechts eenen zijdelingschen invloed op de zedelijkheid verkrijgen? Kan men de ontwikkeling van het verstand en de vorming van den wil niet hand aan hand doen gaan, en, terwijl men de laatste als hoofddoel aanneemt, haar dienstbaar maken om de eerste te bereiken, zonder iets op te offeren van de zorgen voor deze en van hare nuttigheden? Ziet daar vragen, tot welke de algemeene staat van het grondonderwijs leidt. Dit is het vraagstuk, dat thans aan de verlichte menschenvrienden voorgelegd wordt, en waarvan de oplossing voor het lager onderwijs den gelukkigsten uitslag brengen zal, dien het kan verlangen.
Men heeft de oplossing beproefd, en de poging heeft het volkomenste gevolg gehad. Een godsdienstig menschenvriend, wiens uitnemend verstand hem scheen te roepen tot de diepste studie van wetenschap en wijsgeerte; die zich daaraan langen tijd met goed gevolg gewijd had, en dezelve hervat heeft, na gedwongen te zijn geweest, om het zoo gelukkig bestuurde werk te laten steken, - deze man achtte het niet beneden zich, onderwijzer te worden in eene school van armenkinderen, en zou in die nederige bezigheid zijn gansche leven wel hebben willen slijten. Die man is Pater girard, tegenwoordig Hoogleeraar in de Wijsbegeerte te Lucern. Deze eerwaardige Geestelijke had te Friburg, in Zwitserland, zijne geboorteplaats, eene hervorming van het grondonderwijs ondernomen. Zijn verlichte en welwillende geest, getroffen door de onvolmaaktheden van het aangenomen stelsel, zoo wel met betrekking tot het onderwijs, als met opzigt tot de zedelijke opvoeding, zocht ernstig naar een middel tegen dezen bedroevenden toestand. De personen, die in de gelegenheid geweest zijn, om zijne school te bezoeken, en dezelve in al haren omvang na te gaan, komen overeen in de bewondering van de vruchten, door den onderwijzer ingezameld. De verstandelijke ontwikkeling der leerlingen overtrof verre hetgeen het grondonderwijs tot
| |
| |
hiertoe had opgeleverd; en het gelukkigste en meest merkwaardige is, dat deze ontwikkeling geheel ten voordeele der zedelijkheid was. De vorming van den wil tot hoofddoel gekozen hebbende, was de opvoeding des verstands daartoe het middel; en dit middel, door een' verstandigen en volhardenden ijver bestuurd, was hem nooit mislukt. Langs dezen weg was geen deel van den mensch in de beschaving verzuimd of opgeofferd. Een gelijkmatig voortgaan bewaarde bestendig het evenwigt tusschen al de vermogens van het kind, en deed de volmaking van het eene uitloopen tot volmaking van al de overige; de geheele mensch ontwikkelde zich; met andere woorden, hij ontving eene ware opvoeding.
Tegenwoordig, nu de vraagpunten betrekkelijk het grondonderwijs, voor het oog der maatschappij, den hoogsten trap van belangrijkheid, dien zij verdienen, hebben beklommen, zou het een kostbare schat zijn, eenig geschrift te bezitten, waarin Pater girard zijne inzigten ontwikkeld, zijne handelwijze ontvouwd, zijne proefnemingen bevestigd had. De school, die zou hebben kunnen dienen tot een voorbeeld, wordt niet meer door hem bestuurd, die haar tot eenen zoo onderscheidenden rang verheven heeft in de orde der inrigtingen van dezen aard. Men kan niet meer den onderwijzer in het midden zijner kweekelingen bespieden, hetgeen zonder twijfel het zekerste en leerzaamste middel zou geweest zijn. Een eenvoudig verslag, rijk in werkdadige proeven, zou gedeeltelijk kunnen aanvullen, hetgeen het voorbeeld niet meer kan opleveren. Ongelukkig echter kunnen wij hier niets meer dan wenschen. Niets dergelijks is openbaar geworden, en wij weten niet, of het de bedoeling van Pater girard was, deze leemte eenmaal aan te vullen.
De berigten wegens dit merkwaardig onderwijs zijn schaarsch en onvolledig. Zij bepalen zich tot twee of drie afzonderlijke Redevoeringen, vlugtig op het papier gebragt bij bijzondere gelegenheden, waarin de omstandigheden, in welke de school zich bevond, haar wikkelden, en die niet bestemd waren, om den engen kring te verlaten, waarin zij eene bijzondere belangstelling verwekten, hetwelk men om die reden te vergeefs tegenwoordig zoeken zou. Men kan er bijvoegen eene Verklaring van het Plan der Stad Friburg, uitgegeven te Lucern in het jaar 1827. Deze is niets, dan een voorbeeld van aardrijkskundige les, ontworpen door den onderwijzer, en toegepast op zijn algemeen doel. Daarenboven eene Spraakkunst voor het Veld, ten gebruike der landscholen van
| |
| |
het kanton Friburg. Het is een handboek voor schoolmeesters, van den Schrijver gevraagd doot den Raad van Opvoeding, en uitsluitend bestemd, om den onderwijzer tot gids te dienen. Men kondigt er, binnen kort, eene nieuwe en meer volledige uitgaaf van aan. Maar dit geschrift, kostbaar voor de praktijk, verschaft weinig baat, wanneer men het geheel der inzigten van Pater girard in de opvoeding poogt te bevatten.
Wij kunnen thans in geene breede en kleine bijzonderheden treden, maar moeten ons eenvoudig bepalen tot de opgave van een algemeen oogpunt van dit onderwijs, om deszelfs doel, deszelfs middelen en deszelfs gang aan te wijzen, en, ondanks de armoede der stof, welke zich aanbiedt, wanhopen wij niet, er in te zullen slagen. Wij zullen meestal Pater girard zelven laten spreken over het door hem ondernomen werk; en wij twijfelen niet, of onze lezers zullen het ons dank weten, dat wij hun de merkwaardigste gedeelten van de weinige Redevoeringen, die wij konden magtig worden, mededeelen, en die waarschijnlijk onbekend zouden gebleven zijn, schoon zij in verscheidene opzigten de grootste openbaarmaking verdienen.
(Het vervolg hierna.)
|
|