Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 350] [p. 350] 1 Mei, 1831. 's Ist Krieg! 's ist Krieg! o Gottes Engel, wehre, Und rede Du darein! claudius. Komt gij zoo vrolijk en zoo vlug, O schoone Lente! toch terug, En rekt gij ons de droeve dagen? De morgen komt ons reeds te vroeg; Noô ziet men d'avondstond vertragen: Een dag vol zorg is lang genoeg. Toen de ooijevaar, na verren togt, Ons vischrijk Neêrland weêr bezocht, Alsof er vreugde of vreê hem noodde, Toen werd ik met zijn keus begaan; Geroerd zag ik den trouwen bode, Den voorboô van de vroeling, aan. Och, riep ik, trouwe vogel, keer, Keer naar Egyptes stranden weêr, Naar Arabier en Ottomanen! Zoekt gij hier heil? Vergeefs uw hoop; Hier brullen woeste staatsorkanen, En 't wordt geen zomer voor Euroop. Zoo sprak ik, maar geen eiber week; Hij vond het oude nest, en streek Gerust op dak en boomtop neder, Alsof hij ons beloven dorst: Weldra toch komt de lente weder, Al wintert het in 's menschen borst. En zie, daar leven klont en kluit, Daar breekt het winterkoren uit, En 't eerste groen versiert de velden; Ofschoon de zaaijer, wijd van hier, De rangen vult van Hollands helden, En 't kouter neêrlei voor 't rapier. [pagina 351] [p. 351] En hoor, daar lokt in 't bloemprieel Ons 't minnelied van filomeel, En doet het zang'rig woud verstommen; Maar wij, voor liefde en lente koel, Verdooven 't met geraas van trommen, Met dof en davrend krijgsgejoel. En ginder kneust het breede rad Van 't log geschut de velden plat, - De landman mag zijn hoop beweenen, - Terwijl de meibloem uit het groen Zich strengelt om den vuurmond henen Op batterij en bastioen. o! Wien, in vreugde of in verdriet, Wien treft dat vreemd gemengel niet Van heil en onheil, plaag en zegen? Wie vraagt niet soms zichzelven af: De Hemel gaf ons warmte en regen, - Wat was het, dat ons d'oorlog gaf? De vraag is diep, en 't antwoord zwaar. Gij, Pool en Belg, beantwoordt haar, Maar legt de hand u op het harte! Zoo dat van wrok en wrake zwelt, Dan is 't de poel, waaruit die smarte, Waaruit die zee van jamm'ren welt. Zie op! 't Is zegen overal; Het groent op bolwerk, schans en wal, Als in de stille klaverweide. De boomgaard lacht als ons u aan: Die bloeit voor booze en brave beide; Voor beiden rijpt dat voedend graan. o! Wat ge wenscht en wat ge wilt, Dien kostb'ren schat toch niet verspild! Ras zal het veld naar sikkels vragen: Legt daarvoor leus en lemmer af; Wij zullen niet uit wraakzucht dragen, Wat noodweer ons in handen gaf. [pagina 352] [p. 352] U, goedig voorjaar, dank en prijs! Och, maak den dwazen mensch zoo wijs, Als vruchtbaar beemden en landouwen; Opdat, eer de eiber ons begeeft, Hij 't volk gelukkig mag aanschouwen, Welks welvaart met den vreè herleeft! j. brester, a.z. Vorige Volgende