Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan mijne moeder, bij gelegenheid van de verjaring van mijn', ter verdediging des vaderlands uitgetrokken', broeder. Moeder! moest een muitrenrot U de vreugde wreed ontrukken, Op deez' dag, voor 't oog van God, Uwen zoon aan 't hart te drukken; Sla den blik niet droevig neêr, Laat geen wreede smart u kwellen; Ga dien tranenvloed te keer, Dien ik uit uw oog zie wellen! Hij, die deze tranen ziet, Houdt op hem Zijn oog geslagen; Hij, die hem Zijn' bijstand biedt, Wil ook uwe krachten schragen. Schijnt ook soms Zijn hand te hard, Zijn voor ons Zijn wegen duister, Ééns breekt door den nacht der smart 't Lieflijk licht met nieuwen luister. Schoon een' tijd de boosheid woed' En ons schelmsch de wet wil zetten, God kan met één' wenk 't gebroed, Dat ons thans braveert, verpletten. Of zou Hij, wiens enkel woord: ‘Er zij licht!’ den nacht deed vlieden, Naar wiens stem de stormwind hoort, Wiens bevel het bruisend zieden Van de woeste baren temt, Niet der boozen magt verbreken? Wat Zijn wijze ontwerpen stremt, Zal Hij op die snooden wreken. Dan wordt orde en rust hersteld; 't Ouderhart zal niet meer bloeden, En, weêr aan uw borst gesneld, Zal uw zoon die smart vergoeden. Rotterdam, 16 Febr. 1831. Vorige Volgende