Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De Belgen en Van Speyk. Daar leeft een volk, (zoo 't volk mag heeten) Deels onder en deels op den grond; Een volk, zoo snood en eervergeten, Als ooit een volk op aard' bestond. Het woont aan Maas- en Schelde-boorden, En schoeit zich gaarne op Fransche leest; 't Maakt veel boha met bastaardwoorden, En speelt op zijne wijs den beest. Het heeft alvast geen sterke beenen; De weelde is hun te zware vracht; Geen mensch, die 't volk ook geld wil leenen, Schoon hen vooreerst geen weelde wacht. [pagina 300] [p. 300] Waar 't nu van leeft, is zwaar te gissen. ‘Van handel soms en nijverheid?’ Die dingen kan men dáár best missen; Men kent er niets dan liberteit. Eens had dit volkje volop te eten; Maar 't was de vrucht der slavernij: Ligt hebben zij niet noodig te eten, Nadat zij liber zijn en vrij. Toch zet hun liberteit tot rooven, Tot plund'ren en tot moorden aan, En konden ze ons een kooltje stoven, Zij zouden 't wis niet laten staan. Te sluipen tot aan wal en grachten Van een gedeblokkeerde vest; Steeds naar eens anders goed te trachten, 't Als roof te slepen in hun nest; Verbonden, van wat aard, te schenden En breken 't eens gegeven woord, Daarbij getrouwheid voor te wenden, Dat is dáár iets, dat zoo behoort. Van roof- en moordzucht schier te zieden Bij 't zien van and'rer bangen nood, En 't met den naam van hulpe bieden Te stemp'len: zegt, is dat niet groot? Men zag aan Antwerps vrije stranden Een onzer bodems in den nood: Straks weert de rappe Belg de handen, Snelt toe, en - overmant de boot. ‘Dat is een hapje voor de Belgen; Zoo iets gebeurt niet alle dag,’ Dus dachten deze vrijheidstelgen, En schimpten luid op Hollands vlag. Die vlag werd onder woeste kreten Door 't schelmsch gepeupel aangerand; Men had haar gaarne op 't dek gesmeten, Gevloekt, verguisd, vertrapt, o schand'! [pagina 301] [p. 301] Maar altijd werd uwe eer gewroken, Uw vlag nooit strafloos aangerand; Ook hier bleef de eer niet ongewroken Van uwe vlag, mijn vaderland! Hij, die zoo roemrijk haar dorst wreken, Die held is op uw' grond geteeld; Die 't stoutste feit hier dorst besteken, Heeft, Amstel! aan uw boord gespeeld. Van Speyk is 't, die 's lands roem gewroken, Zich voor onteering heeft gehoed; Die zelf de vlammen heeft ontstoken, Waarin het misdrijf is geboet. o Held, zoo waard, bij Neêrlands helden, Te prijken met ondoofb'ren roem! De naneef zal dien roem vermelden, Wat laffe ziel uw feit ook doem'. Uw naam, van Speyk, zal naast de namen Van Claessens en de Ruiter staan! De Belg leer' zich zijn schenddaad schamen; Want heel de menschheid klaagt hem aan. Naaldwijk, 12 Maart 1831. j.j. denier van der gon, Pred. Vorige Volgende