Lied van de schutters van den eersten ban mobiele Noordhollandsche schutterij.
Wat godlijk heldenvolk! Neen, 't roemrijk Griekenland
Zag nooit een' eedler drom verzameld aan zijn strand!
(Wijs: Wie Neêrlandsch bloed, enz.)
Wie kent het volk van Nederland,
Het kroost van Bato, niet?
Dat volk, dat, wordt het aangerand,
Manmoedig weêrstand biedt;
Het oog vertrouwend opwaarts slaat,
En akker, erf en ploeg verlaat
Zoo doen ook wij, nu vuig verraad,
Den klaauw naar 's Konings zetel slaat
En Nassau's heerschappij;
Zoo doen ook wij, en treden toe,
En schieten, blijde en wel te moê,
Den krijgsmansrok aan 't lijf.
Wij staan onwrikbaar als een rots,
Schoon min gewoon aan 't land,
Dan aan het schuimend golfgeklots,
Dat op onze oevers brandt;
Wij, zonen van het noorderstrand,
En zullen ook op 't vaste land
Als wakk're mannen staan.
De Koning, is ons heilig woord,
Zoo dier, als 't vaderland!
En wee hem, die hun rust verstoort,
Of die hun strikken spant!
Wij vreezen afval noch geweld,
Noch wat de muitzucht kan;
Maar toonen, ééns in dienst gesteld,
De kracht van de eerste ban.
| |
Wij sluiten ons eendragtig aan,
Wordt vrolijk onze dienst gedaan
Wij weten, dat gehoorzaamheid,
Wat uur de klok ook slaat,
De kern is van de dienstbaarheid,
En 't bolwerk van den staat.
Wij staren op den heldenstoet,
En volgen, 't hart vol fieren moed,
De leeuw heeft niet vergeefs gebruld,
Geschud den forschen kop!
Komt, mannen, onzen pligt vervuld;
Laat woelen dan het vuigst verraad,
Wij houden Hollands ouden staat
Wij zijn met lijf en ziel verpand
En dragen voor het vaderland
Het blinkend krijgsgeweer.
|
|