Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 249] [p. 249] Aan het oude Nederland. Dit heilig land der wonderdaân Gaat niet als stuivend kaf verloren; Wordt nooit, dit is haar toegezworen, Verzwolgen door den staatsorkaan! helmers. U zing ik, rijke stranden Der zeven vrije landen Van 't oude Nederland! Die in de veegste stonden U plegtig hebt verbonden Door eendragts rozeband; Wier fiere vrijheidszonen Een plekje gronds bewonen, Ontwoekerd aan de zee, Wel klein voor 't oog der aarde, Maar van onschatbre waarde, En eens des werelds reê; Die, in vervlogene eeuwen, Uw stoute waterleeuwen Rondom den aardbol zond, Op schaars betreden wegen Alom den roem en zegen Aan uwe vlag verbond. O! waarom, mag ik vragen, Werd in de laatste dagen Uw kroost aan hen gehecht, Die, van u vreemd in zeden, Steeds orde en wet vertreden En schenden 't heiligst regt? Om aan Euroop te toonen, Dat de oude moed bleef wonen In elke vrije borst, Die, vreemd van 't rot, dat morde, Zich straks ten strijde gordde, Tot heil van land en Vorst. [pagina 250] [p. 250] Maar, mogt uw lot nadezen Weêr afgescheiden wezen Van Belgie's muitend kroost, Dat, vol van ijdle droomen, Een vrijheid heeft genomen, Waarover 't menschdom bloost! Dan wordt de rijkste zegen Op nieuw door u verkregen, En 'k zie weêr schat bij schat, Met zwaargeladen schepen, De havens binnenslepen Van elke handelstad. Dan dragen alle zeeën, Tot aan de verste reeën, Uw vrije vlaggen weêr, En de aard' ziet, opgetogen, Uw' luister, uw vermogen En grootheid, als weleer. O tijd! die, vol van weelde, Des zangers boezem streelde, O gouden eeuw! breek aan, Wier komst wij tegenijlen, Wanneer de bondel pijlen Weêr bij den leeuw zal staan! h. knijff, az. Woerden, 3 Jan. 1831. Vorige Volgende