De zaak is ook mij duister en raadselachtig; evenwel wil ik eene proeve wagen, om het onverklaarbare in dezen eenigermate toe te lichten. Gij weet het, ik bragt, met mijne familie, gedurende den voorzomer van 1830, eenige weken in Braband door, en vond overvloedige gelegenheid, om op te merken, dat er iets gewigtigs op til moest zijn. Den publieken Authoriteiten kon dit geenszins verborgen blijven; dan, het lag in hun verderfelijk plan, den besten der Vorsten eerst door valsche berigten te misleiden, en vervolgens schandelijk te verraden. Overal toch zag men een onophoudelijk heen en weder reizen en trekken van de leden der Belgische Geestelijkheid, als gingen deze het land door, om een' nieuwen kruistogt aan te kondigen. Spoedig bespeurde men dan ook, op vele plaatsen, de uitwerkselen van deze bewegingen onder Priesters en Prelaten, in onderscheidene bekendmakingen aan de geloovigen, waarbij deze, tegen het verleenen van aflaat, tot het brengen van geldelijke offers werden aangespoord. Hier moest het beeld der heilige Maagd van een nieuw staatsiekleed worden voorzien; en weinige dagen waren genoegzaam, om eene som van meer dan dertigduizend gulden bijeen te brengen. Dáár had men behoefte aan een vaandel voor den Aartsengel Michaël. Elders was de vernieuwing der kruisvaan van den H. Joannes noodzakelijk. Op eene andere plaats gaf de kleeding der Priesters, of eenig altaarversiersel, gereede aanleiding, om de milddadigheid der geloovigen uit te lokken; en hoe kon deze, door den beloofden aflaat bijzonder opgewekt, een enkel oogenblik achterblijven? Dit was in Braband onmogelijk! Duizenden en tienduizenden snelden naar de offerkist, om der Kerke te offeren, en tevens eene gereede absolutie te bekomen.
Hoe is het u, Vriend! - gaat er ook eenig licht voor uwe oogen op? Een à twee pc. is er welligt ten behoeve van kleed en vaandel, koor en altaar, besteed; maar het overige - de 98 à 99 pc., zouden deze ook, met en nevens het reservefonds der Jezuiten, in dezen met den Belgischen Adel vereenigd, in de centrale kas