En schold mij, onder veel rumoer,
Begrijp eens! voor Bataafsche ....
Aan mijn verhalen kwam geen end,
Werd alles u door mij bekend.
Ik vlood van daar, en bij den Gal;
Daar, bij dat volk, dacht 'k bovenal,
Dat, waar' 't ook uit wellevendheid,
Me een goede plaats zou zijn bereid;
Maar, 'k had mij derelijk vergist,
En 't doelwit van mijn reis gemist:
De een zeî: Loop, wijf, naar Charles dix!
Een ander: Ga bij Flip Louis!
Een derde: Bij dien Jakobijn,
Bij Lafayette, moet gij zijn!
Kortom, ik was daar nergens thuis,
En wenschte me in mijne oude kluis.
Maar zie, een leerling van Jan Bart,
Een blanke ziel, schoon 't uitzigt zwart,
Riep: Ga met mij! op mijn kompas
Wist ik steeds graag, wat waarheid was.
Kruip maar terstond bij mij aan boord;
Ik moet direct naar Douvres voort. -
'k Voldeed aan d' eisch van dezen kwant,
En kwam bij 't Britsche volk te land,
En dacht: Hier zal, naar allen schijn,
De waarheid zeker welkom zijn.
Maar, lieve God! 'k bedroog mij grof;
Nooit zag ik trouweloozer Hof;
Men zwoer, herhaald, bij kris en kras,
Dat ik het braafste schepsel was,
En dat men, in mijn' nood en koû,
Met raad en daad mij bijstaan zou.
Ik, arme! hield mij hoogst tevreên;
Doch men sprak ja en meende neen,
En zeî men neen, dan dacht men ja;
Vroeg ik om roast'beef, ik kreeg vla,
En of ik van dien kost, zoo laf,
Den brui, met al den poespas, gaf,
Men dwong mij, uitgevaste vrouw!
Dat ik het toch maar slikken zou;
En of ik riep: Voor Hollands mond
Is al die liflaf ongezond;
Het hielp niet, en ik, arme ziel!
Zag, dat daar niets te halen viel,
En keerde, op hoop van beter stand,
Maar weêr terug naar 't vaderland;
Daar zit ik nu, en wacht mijn lot
Van Hollands Koning en - van God!
Rotterdam, Jan. 1831.
kuyper.
Meng. No. II. bl. 67. reg. 18. leze men: Heidensche, en reg. 19. Gravinne. Bl. 78. reg. 4 v. o. daar, lees haar. Bl. 82. reg. 12. wat. lees was.
|
|