Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831
(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets over de Sint-Simonisten in Frankrijk.Wij beleven een zeer onrustig tijdperk. Velerwegen vertoont zich eene vreeselijke woeling onder de menschen. Wat is de oorzaak van dit onophoudelijk trachten naar verandering? Velerlei omstandigheden hebben medegewerkt, om den menschelijken geest op te wekken tot nadenken. Bestaande inrigtingen voldeden niet overal aan de behoeften van het thans levende geslacht. Een sterk verlangen naar verbetering openbaarde zich bij zeer velen. Deze wensch, hoe betamelijk ook op zichzelve, sloeg weleens tot gevaarlijke uitersten over. Ginds en elders werd het bijgeloof vervangen door ongeloof, twijfelarij, onverschilligheid. Ook hierin kon het gemoed der menschen geene bevrediging vinden. De heerschappij van Rome had een' geweldigen schok ontvangen. Het woelige Frankrijk vooral fnuikte de aangematigde magt des zoogenaamden Stedehouders van christus. Met den val van napoleon kwam er aanmerkelijke verandering in den toestand van ons werelddeel - volken en Vorsten haakten naar rust. Nu scheen gelukkiger toekomst aan te lagchen; en de dienaren van het rijk der duisternis maakten van de stemming der gemoederen gebruik, om weder den ouden invloed te bekomen. Terwijl de Staatkunde het stelsel der wettigheid dreef, poogde Rome het verloren gezag te herwinnen. Schijnbaar gelukte dit, ten deele althans en voor eenigen tijd; van eersten af was echter te voorzien, dat niet allen zich weder onder het juk der dienstbaarheid gewillig zouden buigen. De kunstgrepen zelve, die men sedert eenige jaren heeft aangewend, om Romes heerschappij te verzekeren, getuigen van hare zwakheid. De verouderde vormen van het Katholicismus voldoen niet langer aan de behoeften van alle de leden dezer kerkgemeenschap. Merkwaardig is uit dien hoofde het ontstaan van de sekte der St.-Simonisten in Frankrijk. Deze lieden koesteren grove wanbegrippen. | |
[pagina 201]
| |
In zekeren zin zoude men hen godsdienstig-wijsgeerige dweepers kunnen noemen. Hunne afdwalingen en overdrijvingen bewijzen intusschen, dat zij in de bestaande inrigtingen desgelijks grove gebreken opmerken, en dat Jezuiten, Missionarissen en Congregationisten hun doel niet bereiken, daar velen, die in de Roomsche kerk zijn geboren en opgevoed, de behoefte aan hervorming diep gevoelen, hoe zeer zij dan ook in hun zoeken naar het betere vooreerst nog op bijwegen afdwalen. De stichter van dezen aanhang was zekere st. simon. Deze man had zijne gedachten laten gaan over maatschappelijk geluk en over de beste inrigting van den Staat. Eenigen tijd na de terugkeering der bourbons gaf hij een geschrift uit, dat aanvankelijk weinig opzien baarde, maar wegens den zonderlingen inhoud als belagchelijk werd voorgesteld in de dagbladen. Evenwel kreeg hij aanhangers, en, ofschoon hij reeds sedert eenige jaren dood is, breidt zijne school zich uit, zoo te Parijs, als in andere steden, en is allengs een godsdienstige en staatkundige aanhang geworden. Kort na de laatste omwenteling in Frankrijk verscheen ook eene aankondiging van het tijdschrift l'Organisateur, dat de St.-Simonisten uitgeven wilden, om hunne grondstellingen te ontwikkelen, en de mogelijkheid van derzelver toepassing op de bestaande burgerlijke maatschappij te toonen. St. simon en zijne aanhangers hebben, zoo het schijnt, zeer menschlievende bedoelingen. Zij zien, dat aan het geluk der volken nog zeer veel ontbreekt. Dit willen zij verhelpen en eene betere orde van zaken invoeren. Zij geven echter te weinig acht op het bestaande en door ouderdom gewettigde, maar willen den Staat geheel anders regelen, even alsof zij ledigen grond te bebouwen, of eene nieuwe volkplanting in de wildernissen van Amerika aan te leggen hadden. Daarom worden hunne voorslagen, hoe veel goeds er ook in zijn moge, bespot, als ijdele droomerijen. Bijzonder heeft men gelagchen om de gemeenschap van goederen, die zij invoeren wilden. In een land, waar de een millioenen bezit, en de andere zijne naaktheid naauwelijks met lompen kan dekken, zal deze leer wel niet algemeen aangenomen worden. De arme zou gaarne het plan in werking zien; maar welke welsprekendheid is in staat, om ook den bezitter van millioenen daartoe te bewegen? De stichter, st. simon, heeft zichzelven om het leven gebragt; maar de aanhang is blijven bestaan en schijnt allengs | |
[pagina 202]
| |
toe te nemen, niet alleen te Parijs, maar ook in andere der voornamere steden des rijks. Te Brussel, waar men in alles Franschen wil naäpen, is, volgens de jongste berigten, ook al poging gedaan, om de nieuwe leer te verkondigen. Of dezelve daar aanhangers zal vinden, moet de tijd nog leeren; aanvankelijk werd dezelve er tegengesproken, maar aan den anderen kant beriep men zich op de volkomene(!) vrijheid der Belgen. Den meesten opgang heeft buiten twijfel het stelsel van st. simon te Parijs gemaakt. De hoofden van den aanhang doen pogingen, om hunne begrippen te ontwikkelen en te verspreiden. Elken zondag stroomt eene menigte menschen naar het huis No. 8 in de straat Montigny, om de nieuwe predikers te hooren, die met hunne welsprekendheid de harten roeren, en steeds op de noodzakelijkheid van verbetering der maatschappelijke inrigtingen, ten behoeve van de zedelijke, verstandelijke en stoffelijke belangen der arme lieden, aandringen. In deze vergaderingen ziet men welgekleede vrouwen, afgevaardigden, geleerden, fabrikanten enz. Allen verwachten van de algemeenwording hunner leer de heilzaamste gevolgen voor de toekomst. Reeds hebben zij, wegens den grooteren toevloed van hoorders, eene ruimere zaal moeten zoeken. Zekere bazard-enfantin, die zich Chef de la Religion Saint-Simonienne noemt, schijnt aan het hoofd der sekte te staan. Hunne godsdienst, zoo veel men uit de openbare redevoeringen kan opmaken, is eene soort van deïsmus of philanthropismus, zonder uiterlijke eerdienst of plegtigheden. Zij erkennen het bestaan van een Opperwezen. In hunne gemeenschap is geen eigenlijke priesterstand; zij hebben wel een hoofd en ook voorgangers van ondergeschikten rang, maar zij leeren, dat alleen hij, die door kennis en bekwaamheid zich onderscheidt, boven anderen in de maatschappij behoort te staan. Dien ten gevolge wordt in hunne gemeenschap van goederen aan den eenen minder, aan den anderen meer medegedeeld, naar mate hij weet te woekeren met zijne talenten. Zij willen dus het gewone erfregt niet laten gelden, dewijl het de traagheid zou voeden; en tot hunne hoofden of voorgangers kiezen zij alleen personen, die boven anderen in bekwaamheid uitmunten, zonder onderscheid van rang of stand in het maatschappelijk leven. Er zijn lieden, die de inrigting der St.-Simonisten voor eene soort van Jezuitismus houden. Deze verdenking schijnt | |
[pagina 203]
| |
echter ongegrond te zijn. De sekte heeft menschlievende bedoelingen en toont zich niet onverdraagzaam. Dezelve wil, dat mannen en vrouwen in alles dezelfde regten zullen hebben. Jonge, welsprekende Simonisten verkondigen dit en meer andere dingen des zondags met eene bevallige stem, op eene wijze, die indruk maakt. Het is dus niet te verwonderen, dat, vooral te Parijs, personen, zoo van het eene als van het andere geslacht, zeer gesticht en geroerd worden; zoo bekoorlijk weten die predikers eene op handen zijnde betere toekomst voor te stellen. De Heer dupin heeft, in de Kamer der Afgevaardigden, de St.-Simonisten beschuldigd, alsof gemeenschap van goederen en gemeenschap van vrouwen de grondslagen van dezen aanhang waren, die door mauguin eene half-godsdienstige, half-wijsgeerige sekte wordt genoemd. Bazard-enfantin, die aan het hoofd staat, heeft aan den Voorzitter der Kamer eenen briefGa naar voetnoot(*) ter verdediging geschreven. Ook zocht dupin hen te doen voorkomen als onbeduidende lieden, wier pogingen geheel geene opmerkzaamheid verdienen. Dit is echter het geval niet. Men moet hun, die tot heil der menschheid en vooral tot verbetering van den toestand der armen willen werken, erkentelijkheid betoonen voor tijd en moeite, ter bevordering van eene zoo goede zaak besteed. De school van st. simon heeft wel zeer veel, dat afkeuring verdient, en veel ook, dat aanleiding tot spotternij geeft; maar in den grond is het eene edele gedachte, voor verwaarloosde natuurgenooten een' beteren toestand te willen bevorderen. In het onrustige Frankrijk, waar bijgeloof en ongeloof woelen en strijden en beurtelings zich dreigende verheffen, valt nog veel, zeer veel te verbeteren. De weg, door de St.-Simonisten ingeslagen, is zeker de regte niet; maar hunne bemoeijingen kunnen welligt, te midden der algemeene gisting, eenig nut aanbrengen. Het is reeds opmerkelijk, dat in dezen tijd van overdrijving een aanhang zich uitbreidt, die menschenliefde als hoofdzaak predikt. De verouderde vormen van het Katholicismus voldoen niet aan de behoefte der menschheid. Men verwondere zich echter niet, dat de sekte der St.-Simonisten, onder die omstandigheden en in dat land ontstaan, overdrijft en wanbegrippen verkondigt, of zelfs tegen | |
[pagina 204]
| |
het Christendom op ongunstige wijze zich uitlaat. Duizenden in Frankrijk, in België en elders, kennen geen ander Christendom, dan hun bedorven Pausdom. Zij kiezen alzoo - tusschen bijgeloof en ongeloof. De stoute aanmatigingen van het eerste bevorderen de uitbreiding van het laatste. Wanneer dus in nieuwstijdingen wordt vermeld, dat eenigen aldaar het Christendom afgeschaft willen hebben, dewijl zij meenen, dat het uitgediend heeft, zoo leide men hieruit niet te veel af, maar neme in aanmerking, dat, in de taal van die lieden, de woorden Christen en Pausgezinde van eenerlei beteekenis zijn. Het Evangelie, dat eene kracht Gods tot zaligheid is, niet kennende, verwerpen zij stelsels van menschelijke vinding, die te onregt onder den naam van Christelijke leer aan de domme menigte opgedrongen worden. In eenen brief van iemand, die in October 1830 te Parijs was, leest men aangaande deze nieuwe sekte het volgende: Zondag laatstleden heb ik de vergadering der St.-Simonisten bijgewoond. Zij prediken thans, ter bekeering van Christenen en niet-Christenen, in de salle Taitbout. Deze zaal, voor concerten ingerigt, heeft twee rijen loges en een amphitheater. Op de plaats van het orchest is een spreekgestoelte opgerigt; een roodfluweelen kleed met gouden randen hangt over hetzelve. Aan beide zijden zitten de aangenomene leden van het Genootschap, afgezonderd van de leeken, welke de overige ruimte in het midden vullen. De gansche inrigting heeft iets tooneelmatigs. Een ongemeen redenaarstalent kan men éénen der twee predikers, welken ik gisteren hoorde, niet ontzeggen. Deze - ik meen, dat het bazard-enfantin zelf was - liet zich sterk uit tegen de bedorvene eeuw, inzonderheid over de verstorvene Christelijke liefde en over den ongelukkigen toestand der arbeidslieden. Vele denkbeelden, in die redevoering voorkomende, zijn gegrond, en vele ook geheel valsch. Dat het Katholicismus te Parijs zichzelven overleefd heeft, lijdt geenen twijfel meer. Ook de hedendaagsche menschlievendheid met hare werkhuizen en verbeteringsmiddelen is niet toereikend; dezelve blijft slechts een verzachtend middel, dat niet in den grond geneest; en de ellende der armen knaagt steeds, als een kanker, voort aan het hart der Staten. Woonde slechts de Christelijke liefde in ieders hart, wat ware er te wenschen over? Konde dan de aarde niet werkelijk dat paradijs worden, hetwelk de St.-Simonisten, op hunne wijze, | |
[pagina 205]
| |
door hun stelsel beloven? Ten uiterste ongepast was de vergelijking, welke de spreker maakte tusschen den Stichter des Christendoms en dien van hunnen aanhang; een man, die het goed mag gemeend hebben, maar diep in schulden is geraakt en een zelfmoordenaar geworden. ‘Jezus christus,’ riep de redenaar, ‘stierf aan het kruis; ook st. simon is op het kruis gestorven, niet op een stoffelijk kruishout, maar miskend, gepijnigd en gemarteld door zijne tijdgenooten.’ - In eene vorige vergadering verdedigden zij zich tegen de beschuldiging, dat zij gemeenschap van goederen invoeren wilden: ‘St. simon,’ zoo werd er toen gepredikt, ‘is niet gekomen, om de erfenis te vernietigen, maar anders te regelen. Ieder persoon erft van die verstorvenen, wier gemis in de maatschappij hij het best zal kunnen vergoeden. Dus erft, b.v., een jong schilder de werkplaats en gereedschappen van een' overleden schilder; maar de zoon treedt niet meer in de regten van den vader, welken slechts het toeval hem gegeven heeft. Zoo zoude zich het erfregt tot een grooter aantal personen uitstrekken, en niemand langer in ledigheid de vruchten des arbeids van eenen ander' genieten.’ Hoe echter deze denkbeelden te verwezenlijken en zoodanig erfregt in de bestaande maatschappijen in te voeren en te handhaven - dit weten de leden des Genootschaps zelve niet; doch, in den geest van hun stelsel, roepen zij op eenen vast verzekerenden toon: ‘Ja, wij zijn arm, arm aan geld, maar rijk aan liefde voor de lijdende menschheid - rijk in de overtuiging, dat alleen de liefde eene wedergeboorte in de vereld kan bewerken - rijk in schatten, die st. simon ons naliet, om geluk en overvloed te verspreiden over alle de leden des menschelijken geslachts - rijk bij de bewustheid, dat de talrijkste en armste klasse der menschen verrijkt wordt door het Evangelie, dat wij brengen.’ Ik heb, vervolgt dezelfde briefschrijver, niet bemerkt, dat deze woorden diepen indruk op de toehoorders maakten. Men luisterde aandachtig en scheen er genoegen in te nemen. Daar was niet één slecht gekleed man in de vergadering. Welgekleede vrouwen hadden de eerste banken bezet. Zoo lang de leer van st. simon in dezen kring blijft, zal dezelve wel niet veel nut, noch schade doen. Vindt echter dit Genootschap aanhangers onder de geringere standen, zoo zoude het ligt, bij de tegenwoordige opgewon- | |
[pagina 206]
| |
denheid der gemoederen, zijnen invloed weldra te verre kunnen uitbreiden, en, in plaatse van herstellend of regelend te werken, gelijk deszelfs weekblad (l'Organisateur) schijnt te beloven, verstorend beginnen te werken.
Nadat het bovenstaande gesteld was, vond inzender, in de Nederlandsche Staatscourant, een kort berigt aangaande deze sekte, waaruit blijkt, dat zekere margerin, die zichzelven Chef der zending van de St.-Simonisten in België noemt, te Brussel aangekomen, om er de nieuwe leer te prediken, aanvankelijk niet naar wensch heeft kunnen slagen. Die tegenstand gaf aanleiding, om de vrijheid van alle Godsdiensten te verdedigen en hevig tegen onverdraagzaamheid uit te varen. Ook deze twisten zullen welligt iets toebrengen, om het reeds waggelende gebouw der hierarchij nog meer te verzwakken. Hetgene voorts in dit dagblad wordt gezegd, dat, volgens den Glôbe, het stelsel van st. simon het Christendom moet vervangen, dit neme men in zoodanigen zin, als boven is aangemerkt. Het Simonismus moge aan het Pausdom nadeel toebrengen, de leer, die uit God is, kan door hetzelve niet verdrongen worden. 24 Febr. 1831. |
|