Uitboezeming, bij gelegenheid der stelling, door het Parijsche dagblad, de glôbe, beweerd: ‘dat het christendom uitgediend heeft.’
Zoo spreekt de orakeltaal der hedendaagsche wijzen,
En klinkt het bang Euroop naar alle zijden door.
Parijs, het Delfos, spreekt; de gulden spreuken rijzen
Van uit den dikken walm en dringen in het oor.
De priesters staan gehuld, - maar niet in witte kleedren;
Een schandlijk dagblad hangt en wappert op hun borst.
't Geldt hier een stout bestaan: de Godsdienst te verneedren;
Dat speeltuig werd te scherp voor volk en tijd en Vorst.
‘Mogt voormaals (schreeuwt de rij) de geest, in stalen banden
Gekneveld, neêrgeknield voor een onzigtbaar God,
Aan Christus duur verpand, zijne offers doen ontbranden,
Thans eischen we ander licht. Geen aaklig kerkerkot
Of gloênde houtmijt zal den armen ketter toeven;
Maar Christus treê' meteen van 't zwoegend aardrijk af.
Wij geven ander licht; wij voelen 't, wij behoeven
Een hooger wet, dan Hem, die zich voor 't menschdom gaf.
Komt, volken! werpt ze weg, die langversleten boeijen,
En vindt een schooner doel, dan 't scheemrend bijgeloof;
Laat vrij een oproerkreet uit holle kelen loeijen;
Geen God of Vorsten meer! dat niets het vuur verdoov',
't Geen knettrend door Euroop met aangeblazen vonken
Zich vlammend reeds verspreidt en alles eens omvatt'!
't Verouderd wangeloof zij in het niet verzonken;
De geest zij weêr ontboeid, en vrijheid heel zijn schat!
Zoo rolt de orakeltaal, en waarheids vrije priester
Vindt open oor en hart; ja, ruimschoots toegejuicht,
Brult hij zijn schandtaal uit, en, altijd driest en driester,
Omlauwert hij het volk, dat voor zijn dagblad buigt.
De drievoet rijst omhoog bij 't zinloos wierook-branden,
En vindt een' vasten grond in 't bloedbevlekt Parijs.
Op! muurt den tempel vast, en griffelt op zijn wanden:
‘Geen God of Heiland meer, maar vrijheid in de landen!’
De waarheid zegevier'; op! trotsche tempel, rijs!
Purmerende.
B.T.L.W.
|
|