Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831
(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe verwarring.Ga naar voetnoot(*)Alreê verstond m' elkander niet
Bij Babels Torenbouw.
Wat afstand tusschen toen en nu -
Van Babel tot Ter Gouw!
Men merkt, ik noem hier plaats voor tijd.
't Ging anders ook niet aan;
Want immers kan m' in onze stad
Elkander wel verstaan.
Verstaan? - o Ja, in menig ding:
Van 't kwade spreek ik niet,
Maar doel alleen op goed verstand,
Als eer of pligt gebiedt.
| |
[pagina 149]
| |
‘Er moeten wanten, sokken zijn
Te Bergen op den Zoom;
Dat voor haar schutters onze stad
Niet met het na-schip koom'.’
Zoo was de stem - een rappe manGa naar voetnoot(*)
Ging rond, en kwam, en sprak:
En op zijn want- en sokken-spoor
Volgde ook een boel tabak.
'k Kan niet verstaan - geen enkle sprak,
Zoo 'k weet, die woorden uit;
En anders vindt men ligt er één,
Die hart en beurze sluit.
'k Kan niet verstaan, was vaak het woord
Vóór zes-en-dertig jaar,
Toen men belet kreeg door 't bezoek
Der groote Broederschaar.
Nog heugt aan menigeen in 't Land
Hun komst en logement;
En hoe veel Fransch werd sinds dien tijd
Geleerd en goed gekend!!
Hoe meer de menschen nu alom
Slechts ééne taal verstaan,
Te meerder zal verwarring ook
Voor orde wijken gaan.
Zoo zou men zeggen - maar, hoezeer
M' op eenheid schijnt belust,
Non'interventie heeft er plaats
Van orde en kalme rust.
En dat in onze lichtvolle eeuw! -
Zijn dan de menschen dwaas,
Of wekt mislukte torenbouw
Welligt zoo veel geraas?
Is 't ook, omdat de wijsheid is
Met wijsbegeert' verward,
En ligt ook in dat quiproquo
De grond van alle smart?
| |
[pagina 150]
| |
Ik weet het niet; want schoon ik soms
Een wijze meen te zijn,
't Is me op een' andren tijd weêr, of
Ik slechts een wijsgeer schijn.
Zoo ben ik zelf ook in de war:
Och! was ik dit alleen!
'k Zou dan misschien een offer zijn
Tot nut van 't algemeen.
Maar-ach! die al te vrome wensch
Strookt niet met 's werelds loop;
Want Staten, beurzen, denkenswijs,
't Ligt alles overhoop.
‘Men stopp', met zwavelzuur van goed
Chassé-ig kruid en lood,
Die staatskoorts - en de menschen staan
Niet meer voor ijlen bloot.’
Zoo wilde de een; maar de ander sprak:
‘Laat vrij die koorts haar gang;
Zij slijte, en komt dan niet terug;
Zoo wordt ze ons minder bang.’
Hoe 't zij, ik ben geen Talleyrand;
Ik was het ook niet graag:
'k Woon liever hier, als burgerman,
Ter zijde van de Waag.
Al is dan om stads wapenschild
Een doornenkrans gemaald,
Het is in krans en spreuk, dat ons
De geest der vaadren straalt.
Per aspera ad astra. - Ja,
Door ramp tot hooger heil,
Al maakt verwarring 't levenspad
Soms doornenvol en steil.
Komt, hopen wij dit uit het leed!
Of is dit dweeperij?
Maar, waar is ooit een volk of mensch
Van alle dweepzucht vrij?
| |
[pagina 151]
| |
't Is dweepzucht ook, die hier en daar
Verwarring brengt te weeg:
Zij maakt zoo vele hoofden ligt,
En zoo veel kassen leeg.
Nu huwt zij met den Absoluut,
Dan met den Liberaal;
En waar die twee zich zaam vereên,
Is 't ook al scheef en schraal.
Al wat in uitersten vervalt,
('k Meen, dat dit waarheid is)
Het moge mikken naar zijn doel,
Het schiet gestadig mis.
Ziet, naauwlijks heeft men tot den bouw
Getrokken ééne lijn,
Of twist, vóór 't metslen reeds, wie baas
Of meesterknecht zal zijn.
Zoo is het in het groot en klein -
Zoo roert men 't overal;
En ieder hoopt al, dat zijn haan
Eens koning kraaijen zal.
Maar - blijft het een verward gekraai,
't Maakt ligt de kraaijers moê:
Misschien spruit uit de doornen heil....
Dat wensch ik ieder toe.
Wat is dan onder al 't gewoel
Voor ons het best gedaan?
'k Geloof, het is, in de eerste plaats:
Elkander wèl verstaan.
Op redeneren doel ik niet,
Want dat geschiedt genoeg;
Maar meen, ten tweede, dat ons best
Behoedzaam denken voeg'.
Aan theorie is geen gebrek,
Maar liever veel praktijk;
Dat die, ten derde, staag in al,
Wat goed en braaf is, blijk'.
| |
[pagina 152]
| |
In goed en braaf oud-Nederlandsch -
Bewaard, wat nog bestaat,
En, zoo veel mogelijk, hersteld
't Geen zoo wat kreupel gaat!
Komt, Nederlanders! komt te zaâm,
Bouwt op en breekt niet af:
Ziet, wat de tijd u naar den loop
Van uwe zeden gaf.
En dan, ten vierde ..... of voegt dit niet
Te zeggen op deez' steê?
Wordt zoo mijn voordragt ligt een preek,
En ik hier Dominé?
Maar, vrienden! gunt mij, dat ik 't zeg;
Mijn stemming is alleen,
Als die van 't zuivre Christendom,
Tot nut van 't algemeen.
Ik prijs, ten vierde - (ja, dat mag
Hier immers wel gezeid? .....
Met uw verlof dan -) vast geloof
Aan Gods Voorzienigheid.
'k Volg, als ik ziek of kwalijk ben,
Niet mijn' of vreemden raad,
Maar wel den arts, wiens kundig brein
In mijn vertrouwen staat.
Zoo denk ik, dat voor krachtig heil
Een Arts dáár boven is,
Wiens goed beleid, wiens voorschrift ons
Vertrouwen waardig is.
Wij zijn weleer door koopmanschap
Tot hoogen staat geraakt,
En tusschen beunhaas, makelaar
Werd onderscheid gemaakt.
Welaan dan, niet gebeunhaasd, maar
Tot andrer heil gekocht!
Krediet in eerlijkheid en trouw
Bij de eerste Bron gezocht!
| |
[pagina 153]
| |
Naar Protocols der Mogendheên
Zijn volken braaf noch slecht;
Maar eindlijk komt de zegepraal
Van Waarheid en van Regt.
Men hope, dat het een en aêr
Dan nog wel schikken zal:
't Is zoo ten minste meer gebeurd
Na ramp en ongeval.
Dat onderwijl de Maatschappij:
Tot Nut van 't Algemeen,
Met moed en uit een' eedlen geest,
Daaraan haar krachten leen'!
Die toren rijze meer en meer
Bij weêrzijdsch goed verstaan,
En elk breng' door verstand en deugd
Staag nieuwe bouwstof aan!
Zoo schittre zij in Nederland
Gelijk een heldre star,
En elk zie haast voor gansch Euroop'
Het kluwen uit de war!
L.
|
|