Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831
(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe vrijheid des Nederlanders.
| |
[pagina 146]
| |
Weêr is de naam van Nederlander
De titel, waar wij trotsch op zijn.
Wat óm ons neêrstorte of verander',
Ons oog verblindt geen valsche schijn.
Getrouw aan Vaderland en Koning,
Wedijvrend in die trouwbetooning,
En wars van alle dweeperij,
Verachten wij, wie ons belastert,
En, onverleid en onverbasterd,
Zijn we onverwinlijk, groot en vrij.
Laat andren voor een schaduw knielen,
Een luchtbeeld, dat als rook verdwijnt,
Maar - aan die snood misleide zielen
Het Hemelbeeld der Vrijheid schijnt;
Laat andren, op verraad en logen,
Een Staatsgebouw onzinnig pogen
Te slichten: Neêrlands oude Staat
Rust op de deugd en trouw der braven,
En zal zijn' hechten bouwtrant staven,
Ten spijt van logen en verraad.
Ook wij, wij willen geen tirannen:
De Vrijheid is ons hoogste goed.
Wie tegen haar wil zamenspannen,
Zij hier als burger nooit gegroet!
Wij willen vrij zijn in ons denken.
Wee hem, wie ooit een regt wil krenken,
Dat eeuwig onverjaarbaar is!
Des menschen geest duldt boei noch banden.
Beeft, huichelaars en dwingelanden!
Uw schande, uw neêrlaag zijn gewis!
Geen vrijheid, om de deugd te wonden
Door lastertong of moordgeweer;
Maar Orde en Vrijheid zaamverbonden,
't Gezag der Wet, de stem der Eer!
Ziet dáár de vaderlandsche leuze;
Ziet dáár ons aller vaste keuze;
Ziet dáár de bron van ons geluk;
Ziet dáár, wat vrijheid wij begeeren!
Wij zullen met haar triomferen,
En nimmer buigen onder 't juk.
| |
[pagina 147]
| |
Maar hij, die waarlijk vrij wil heeten,
Zij ook als reedlijk schepsel vrij,
Vrij van vooroordeels slavenketen,
Vrij van der driften heerschappij.
Hij knielt alleen voor 't Alvermogen,
En onbeneveld mag hij de oogen
Door heel het rijk der schepping slaan,
Gehoorzaamt aan de stem der Rede,
Smaakt storeloozen zielevrede,
En schouwt den dood kloekmoedig aan.
Zoo stond eens Willem van Oranje
Voor Neêrlands regt onwrikbaar pal,
Schoon óók verlaten van Brittanje
En snood verraden door den Gal.
Het oog op God, de hand aan 't wapen,
Was nooit zijn kloekheid ingeslapen;
Hij beefde voor geen' wissen dood,
Al dreigden hem vergift en dolken,
En bleef het hoofd der zeven volken,
Tot hem eens moorders hand doorschoot.
Een vrije ziel zal nimmer beven,
Ook niet aan 's afgronds open muil.
Wat zegt ons, zonder eer, het leven?
Neen! liever zinken we in den kuil.
Waar Vaderland of Menschheid weenen,
Dáár spoedt de held volvaardig henen,
En offert zijne ziel aan God.
Ja! waar ons sterven heil kan slichten,
Dáár is 't de heiligste aller pligten,
Dáár wordt het sneven zielsgenot.
Wees dan gegroet, o drietal braven!
Wij reiken u de broederhand.
Wij boden dankbaar u, Bataven!
De hulde van het Vaderland.
Ja! met gevaar van eigen leven
Hebt gij het aanzijn als hergeven
Aan hen, die met een' wissen dood
Daar kampten in het hart der baren.
Maar - wat zijn u de doodsgevaren
Bij 't heil van uw' natuurgenoot?
| |
[pagina 148]
| |
Gij sneldet aan, en o, wat zegen!
Gij slaagdet in uw stout bestaan.
Gij-zelven zijt ons als herkregen;
Wij staren u bewondrend aan.
Ons eermetaal is geen belooning
Voor uw verheven moedbetooning,
Door kalmen wijsheidszin bestierd:
O neen! uw loon is in uw harte;
Maar ons, ons ware 't bittre smartre,
Zoo niet uw deugd gelauwerd wierd.
Ge aanvaarddet onze hulde, o braven!
En wij, uw broedren, danken u.
Dat God, de Gever aller gaven,
U met zijne Englenwacht omstuw'! ...
En wij, wij allen, Neêrlands zonen,
Dat wij dien naam ons waardig toonen,
Door trouw te zijn aan deugd en licht!
Dat, door dien eedlen zin gedreven,
Wij vaardig blijven, goed en leven
Blijmoedig te offren aan den pligt!
a.f. sifflé.
|
|