Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831
(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 132]
| |
De opstand der Belgen onder keizer Jozef II.
| |
[pagina 133]
| |
Deze aanmerking rees dezer dagen met bijzondere kracht bij mij op. Ik had, onder anderen, bij de verschijning der verkorte Nederlandsche Geschiedenis van onzen van kampen, het berigt der oproerige bewegingen in de Belgische provinciën, ten tijde van Keizer jozef II, met belangstelling gelezen. Doch, dezelve onlangs, nadat wij dat zelfde land, nu met het onze zoo naauw verbonden, eensslags in geene minder geweldige gisting zien, in de handen nemende, werd ik al aanstonds veel krachtiger door het verhaal aangetrokken, en kon den lust niet wederstaan, mij, door eene uitvoeriger beschrijving, beter met de omstandigheden en bijzonderheden, de karakters van personen en gebeurtenissen bekend te maken. Ik nam derhalve de algemeene Belgische Geschiedenis van dewéz ter hand. En hoe heb ik mij in zijne tafereelen ...... ja, T., ik moet het woord bezigen, schoon het alleen mijn' geest betreft, en mijn hart geheel andere gewaarwordingen gevoelde, - in zijne tafereelen verlustigd! Het is waar, de aanleiding tot beide gebeurtenissen verschilde; de Fransche overheersching in Europa heeft ook Braband in menigerlei opzigt herschapen, en de afloop der zaak zal te ligter van dien in vroeger' tijd verschillen, omdat Holland geene terugwinst van een land verlangt, dat de beste oogmerken zijner edelste Vorsten zoo miskent, bejegent en vergeldt. Maar hoe vele gelijkheid, in weerwil van dit verschil! Hoe vele punten van overeenkomst in het gebeurde tot hiertoe, en gronden van verwachting omtrent hetgeen nog gebeuren zal! Kleine beginselen tot groote uitkomsten geworden - gematigde vorderingen in redelooze eischen veranderd - stoute oproerkraaijers - winderige pogchers op buitenlandsche gunst en bescherming - duizenden van verzoekschriften, den volke door de priesters afgedwongen - versperde en ontvloerde straten, om met de steenen van zolders en daken op de krijgslieden te werpen - toegevendheid ten kwade gekeerd - soldaten bij honderdtallen hunne vanen verlatende - steden overgegeven - legers uit het land gejaagd - daarna oneenigheid - onderling geweld - razernij - bedrog, en eindelijk....! Doch hier houdt de vergelijking op. Inderdaad, M.H., wie van u zou dit opmerken, wie zou bij de breede schets van zulken opstand stilstaan, en met onpartijdige bedaardheid de roersels van alles, het karakter en den toestand des volks, der geestelijkheid, der grooten nagaan, zonder daarin eene stoffe van belang- | |
[pagina 134]
| |
stelling te vinden, bij de grootste, maar ons vreemde gebeurtenissen niet opgemerkt? Het zal u dan ook niet verwonderen, dat ik hier gelegenheid zocht, om uwe leergierige aandacht eenige oogenblikken bezig te houden. De uitkomst leerde mij wel, dat het niet gemakkelijk was, dit doel naar eisch te bereiken. Doch, neemt mijnen arbeid, zoodanig als hij is! En hebt gij bij het einde ook het bekende slechts gebrekkig gehoord, laat de herinnering, uit eigen' schat aangevuld, u genoegzaam zijn geweest!
* * *
Jozef, een wijsgeer op den troon, maar, gelijk vele wijsgeeren, meer lettende op hetgeen hem wenschelijke verbetering toescheen, dan op de moeijelijkheden en gevaren, die van alle verandering onafscheidbaar zijn, legt zijne oogmerken en bedoelingen, in een staatsstuk van later tijd, aldus open: ‘Wegens de klagten, die, gedurende ons verblijf in de Nederlanden, van alle kanten tot ons kwamen, hadden wij, na rijpe overweging, besloten, de bronnen daarvan te stoppen; waartoe wij in den jare 1787 verscheidene beschikkingen maakten, van welke echter niet ééne, regtstreeks noch zijdelings, ten oogmerk had, eenige inbreuk op de vrijheid of het eigendom van iemand onzer onderdanen te maken; overtuigd zijnde, dat geen bewijs van voorregten, der natie door ons of onze voorgangers toegestaan en zelfs bezworen, ons verpligten kon, onder den onbepaalden naam van oude gebruiken, door die privilegiën bevestigd, misbruiken in stand te houden, blijkbaar strijdig met het algemeen geluk en de tegenwoordige orde van zaken: wij wilden den al te langzamen en kronkeligen gang der regtsgeleerde vormen bekorten, een verouderd stelsel van wetgeving, tot meerder welzijn van alle klassen van eigenaars, zuiveren, eene meer werkzame policie oprigten, om de burgers tegen het misbruik van allerlei gezag, het zij van onze ambtenaars, het zij van die onzer onderhoorigen, te beschutten; voorts het gebruik der kloosterlijke en kerkelijke stichtingen tot wezenlijke verzachting der lijdende menschheld aanwenden, en een beter lot aan die belangrijke klasse der kerkelijken verzekeren, welke zich met ijver aan de moeijelijke pligten der in alle opzigten zoo belangrijke zielzorg toewijden; eindelijk de nationale opvoeding, door middel van een nieuw stelsel en | |
[pagina 135]
| |
eene veranderde algemeene inrigting van de studiën en het openbare onderwijs in de steden en op het land, verbeteren.’ Te dezen einde begon hij met sommige belangrijke veranderingen in geestelijke zaken; onder anderen, dat de toekomstige leeraars niet meer aan de Bisschoppelijke Seminariën, maar aan de algemeene kweekschool, te Leuven opgerigt, of aan de hulpschool te Luxemburg, zouden worden onderwezen; terwijl zij slechts, na aldaar vijf jaren te zijn geweest, onder opzigt der Bisschoppen praktikaal zouden mogen worden opgeleid. Tegen al het overige werden plegtige betuigingen gedaan. Maar dit vond dadelijken tegenstand; de kweekelingen sloegen tot oproer over; en, schoon de Keizer het werk, bij herhaalde maatregelen, met gepastheid doorzette, het droeg weinig vrucht; het getal der leerlingen bleef klein, en het ongenoegen door en van wege hooge en kloosterlijke of andere onkundige geestelijken onder het volk verspreid, niet gering. Vervolgens werd ook de hand aan het regterlijke en burgerlijke bestuur geslagen. Drie raden, van ouds bestaande, werden tot één versmolten, en negen Intendanten over even zoo vele geheel nieuwe afdeelingen des lands aangesteld. Dan, terwijl de oude, constitutionele vormen hieronder inderdaad leden, werden vooral de magt en voordeelen van onderscheidene bijzondere personen daardoor aanmerkelijk besnoeid. De tijd was daar, dat de algemeene Staten, volgens gewoonte, moesten bijeenkomen, om aan het Keizerlijk bewind den jaarlijkschen onderstand toe te staan. Men weigert denzelven, op grond van schending der bezworene regten, ja wordt door de voordragt van een stuk des Advocaats van der noot, vol oneerbiedige taal jegens den Keizer, tot de hoogste geestdrift opgewonden. Wat het volk betreft, wij vinden daaromtrent de volgende aanmerkingen: Het waren misschien minder de wezenlijke of vooronderstelde inbreuken, door den Souverein op de Constitutie gemaakt, die hetzelve ontrustten, dan wel de geruchten, door opruijers verspreid. Men was in den beginne vrij ongevoelig voor de veranderingen. Wat raakten der menigte de vormen des bestuurs, waarvan zij de beginselen zoo min als de voor- of nadeelen kende, in het algemeen in zaken van staatshuishoudkunde en burgerlijk bewind hoogst onervaren zijnde? De aanleggers gevoelden dus, dat men de mindere klassen door redenen moest in beweging brengen, | |
[pagina 136]
| |
meer geschikt om haar eigenbelang te treffen. Met dat oogmerk verspreidde men, dat de Keizer in de Nederlanden de opschrijving tot den krijg, benevens de belasting van 40 ten 100 op goederen, renten, nijverheid en handel, wilde invoeren, en dat de Belgen voortaan stonden behandeld te worden, niet volgens de wettige vormen van bevoegde regtbanken, maar naar de willekeurige uitspraak der Intendanten. En deze hatelijke vertellingen bragten eene vreeselijke beweging onder het volk. Het Gouvernement-generaal, door eene Vorstin uit den Keizerlijken huize, benevens haren Gemaal, bekleed, heeft de zwakheid, de verdere volvoering van des Keizers wil bij voorraad op te schorten. Doch, wel verre dat men hiermede tevreden zou zijn geweest, verspreidt zich de oproerige beweging langs zoo meer. Zij achten zich dan genoodzaakt, in des Keizers naam, alles in te trekken. Doch dit zelfs is niet genoeg. Men dringt op de verwijdering van zekere personen aan, die het vertrouwen des bestuurs bezitten. En, toen het Gouvernement ook dit toestond en in het openbaar liet afkondigen, ontstond wel door gansch Brussel eene luidruchtige en woeste vreugde, maar met bedreigingen vermengd. Die zelfde geest vertoonde zich in de meeste andere steden; ja, Namen blonk zelfs boven de hoofdstad in razende woede uit. Terwijl de Staten - dus lezen wij verder - in alle hunne voordragten, het zij aan den Keizer, het zij aan de Gouverneurs, nog immer zeer vurige betuigingen deden van hunne standvastige trouw en onwrikbare gehechtheid aan den Souverein, vertoonde het volk, door zijn gedrag en buitensporigheden, geheel het tegendeel van deze betuigingen, die trouwens door de daden al te openlijk weêrsproken werden, om aan derzelver opregtheid te laten gelooven. De blijkbare gezindheden en aanstalten van het volk duidden den geest van oproer ontegenzeggelijk aan. Kokarden waren het eerste teeken van vereeniging geweest; vrijwilligers, die men verzamelde, uniformen, die men droeg, en vlaggen, die men opstak, schenen de voltooijing van den afval. Men sprak reeds van Patriotten en Koningsgezinden, en wie met dezen laatsten naam gestempeld was, werd ligt een offer der volkswoede. Dit alles geschiedde op een oogenblik, dat Keizer Jozef, bij catharina II, in de Krim, ver van zijne | |
[pagina 137]
| |
hoofdstad verwijderd was. Doch, van daar teruggekomen, zond hij, door zijnen Kanselier, een antwoord, dat den Brusselaren weinig genoegen gaf. In plaats van het verrigte door de Landvoogden goed te keuren, wilde hij dezen, zoo wel als afgevaardigden uit alle de gewesten, bij zich te Weenen zien. Deze vordering wekte in den aanvang grooten schrik, in welken men zelfs de menigte deed deelnemen, onbeschaamd genoeg de dagen van philips II en het lot van montigni en bergen in het geheugen terugroepende. En, schoon men, van 's Keizers wege opzettelijk en volkomen gerustgesteld, eindelijk niet durfde nalaten te gehoorzamen, en Duitschlands hoofdstad inderdaad welhaast veilig weêr verliet, men bragt weinig troost van daar. Jozef stelde tot voorwaarde der onderhandeling: alles, wat dadelijk van zijnentwege in werking was gebragt geweest, vooraf op dezen voet te herstellen. Deze vaste houding des Keizers bleef niet zonder werking. De Staten besloten, het beloop van den tot hiertoe geweigerden onderstand in de schatkist te storten. Maar het volk, eenmaal in beweging gebragt, was niet zoo ligt weêr tot bedaren te brengen. De Raad van Braband beval wel den Magistraat van Brussel, het dragen der oproerige teekenen te doen ophouden, en deze deed de vrijwilligers bijeenkomen, om hun dit besluit voor te lezen; dan deze burgers, (zegt de Schrijver) welken het vuur der jeugd en de geestdrift van het patriotismus niet toelieten de voorzigtigheid te raadplegen, antwoordden, dat zij zich aan deze order, welke zij als eene vernedering beschouwden, niet konden onderwerpen. Zij gingen dus met hunne kokarden heen, en men ontmoette ze des anderendaags overal met hunne uniformen op straat; ja zelfs vergezelden zij, bij wijze van wacht, zekere afgevaardigden bij den Gouverneur, toen Graaf murray, die hierover zoo verontwaardigd was, dat hij besloot, door de sterke hand een einde aan deze vermetele halsstarrigheid te maken. Er wordt krijgstoestel ontwikkeld; de bolwerken worden bezet, en de Dragonders uit hunne kantonnementen naar Brussel opgeroepen. Dan, reeds het gerucht hiervan brengt de gansche stad in beweging; en bij het binnenrukken wordt de klok geluid, ontbloot men de straat van steenen, die op hoopen brengende, en maken zich de vrijwilligers gereed, om de troepen gewapenden weêrstand te bieden. Deze betrekken de Plaats Royaal, waar de | |
[pagina 138]
| |
infanterij zich in bataillon carre schaart, vier stukken geschut aan het hoofd, met schroot geladen; terwijl afdeelingen van de Dragonders door de stad rondrijden, om de kokarden weg en de vrijwilligers gevangen te nemen. De Gouverneur zelf bevond zich in het middelpunt. Een zijner Generaals droeg hem een plan voor, om bij hardnekkigen wederstand in het werk te stellen, waardoor Brussel in een bloedbad en puinhoop zou kunnen verkeerd worden. Doch, het kwam tot dit uiterste niet. De Sraten begaven zich naar den krijgsraad, en bezwoeren den Gouverneur, zijn bevel in te trekken, ja de gearresteerden te ontslaan. Inderdaad, de vrijwilligers stonden, op hunne beurt, op de Groote Plaats in slagorde geschaard, en de burgers hadden zich op hunne zolders begeven, om de voorbijtrekkende Dragonders van daar met eene hagelbui van steenen te begroeten. Ten gevolge van onderhandelingen, betrokken nu de troepen hunne kwartieren, en de vrijwilligers hadden de nachtronde, doch met aflegging hunner uniform. Er ontstond voor een oogenblik rust, door de openbaarmaking eener verklaring van des Keizers vaderlijke oogmerken te meer bevestigd. Doch, het was niet op den duur. Men vorderde alles; ja gedroeg zich, alsof metderdaad alles gewonnen was. Zoodanig was daarentegen de meening van jozef geenszins, die veeleer al het verordende, ten aanzien der geestelijke zaken in het bijzonder, ten eerste wilde hersteld hebben. Het Gouvernement, dat thans in het burgerlijke aan den Graaf van trautmansdorf, maar ten aanzien van het krijgswezen aan den Generaal d'alton was toevertrouwd, wilde dezen Keizerlijken wil openlijk hebben afgekondigd. De Raad van Braband talmde hiermede. Nu zond men eene boodschap, dat, zoo het binnen twee uren niet geschiedde, het treurig middel van kanonnen en bajonetten zou moeten gebezigd worden. De Generaal, van de zaken verwittigd, en vrij wat geneigder tot zoodanig middel, deed de plaats der vergadering dadelijk door sterke wachten bezetten. Het volk verzamelde zich insgelijks, buiten twijfel meer (zegt de Schrijver, en wij laten het voor zijne rekening) door eene beweging van nieuwsgierigheid, dan door een' geest van oproer; en de krijgslieden slaagden gemakkelijk, om de menigte uiteen te drijven. Doch zij verzamelde zich weder op het Plein, drong, ook hier bestookt, op de patrouilles in, nam eene dreigende houding aan, en | |
[pagina 139]
| |
begon met steenen te werpen. Nu gaf de aanvoerende Officier bevel om los te branden, waardoor verscheidenen zoo gedood als gewond werden. De voorname strijd tusschen jozef en zijne onderdanen liep thans over de herstelling van het algemeen Seminarie voor de aanstaande geestelijken. Wat de Keizer ook deed, om de geopperde bezwaren omtrent hetzelve, hetzij door redenering, bepaalde maatregelen, of toegevendheid, weg te nemen, de tegenstand bleef gelijk, en het gewelddadig sluiten der Bisschoppelijke kweekscholen ging niet zonder bloedstorting toe. De gewone tijd der vergadering van de Algemeene Staten was wederom daar. En men verwachtte te meer, dat dezelve onrustig zou zijn, daar eenige aanhitsers van evengenoemden tegenstand gevat, en de aangebeden van der noot zelf ter naauwernood buitenslands ontvlugt was. Er moest op nieuw over het toestaan der jaarlijksche opbrengst aan den Kelzer worden geraadpleegd. Er was inderdaad geen grond, om dezelve te weigeren; want het was niet meer, dan de gewoonte en de behoeften des lands bekend waren te eischen. Het gebeurde echter niet dan na hevige debatten, dat de twee hoogere standen toestemden, hetzij uit vrees, hetzij met zekere slimheid, om nuttelooze terging te vermijden, daar de derde stand, door de overlieden der gilden van eenige weinige steden gebrekkig vertegenwoordigd, door zijne weigering alles deed afspringen. Zonder geld bestaat geene regering En deze toestand vorderde derhalve, hetzij toegevendheid en overreding, hetzij bedreiging en geweld, van wege het Gouvernement. Ongelukkig was dit thans uit twee mannen zaamgesteld, die hieromtrent schaars ééne lijn trokken, en door een weifelend gedrag, het gevolg dezer oneensgezindheid, de onwilligen te meer stijfden. De zwakke trautmansdorf had ditmaal de overhand, en gaf bevel, de onlangs opgeslotene belhamels op vrije voeten te stellen. d'Alton, daarentegen, droeg dit als een maatregel van de uiterste ligtzinnigheid bij het Hof van Weenen voor. En nu volgt (daar het inderdaad bleek, dat men niets gewonnen had) eene misschien even overdrevene en kwalijkgeplaatste gestrengheid van des Keizers zijde. De Staten van Braband worden bijeengeroepen, om over de volgende voorstellen te raadplegen: 1o. toestemming der | |
[pagina 140]
| |
subsidie voor altijd; 2o. toestemming der twee hoogere standen, om den derden als lid van staat te vernietigen; 3o. dat de goedkeuring der Staten niet meer vereischt zou worden, om nieuwe wetten kracht te doen hebben; 4o. oprigting eener nieuwe regterlijke magt. Natuurlijk, dat dit geweigerd wordt. De Keizer dreigt wel met vernietiging der Staten in het geheel, en omringt hun verblijf met krijgslieden; doch vindt hen onwrikbaar, en gaat nu tot het vreeselijk uiterste over, om de gansche Blijde Inkomst, d.i. alle hunne staatsregelen en voorregten, op eens vervallen te verklaren. Van dit oogenblik af bestaat er, als 't ware, een openbare oorlog tusschen jozef en zijne onderdanen. Deze verlaten bij menigte het land, en verzamelen zich op het grondgebied van onzen Staat, voornamelijk te Breda. De Advocaat van der noot, reeds vroeger ontvlugt, had zich, intusschen, naar Londen begeven, met oogmerk om de middelen te zoeken, of veeleer de gelegenheden te bespieden, om hulp van Engeland, ter begunstiging hunner zaak, te vragen. Het toeval verschaft hem inderdaad eene gelegenheid, om den Minister pitt te spreken; en de brieven, die hij in menigte aan zijne familie en vrienden te Brussel schrijft, berigten met ophef, dat hij met de vreemde Hoven onderhandelt, om met hunne hulp de bevrijding der Belgen te bewerken; welk gerucht algemeen door het land verspreid werd en geloofd. De verstandigsten onder de uitgewekenen te Breda stelden intusschen weinig vertrouwen op deze ijdele beloften, en achtten het veiliger, eene nationale armee te vormen, met welke men vervolgens in het land zou binnenvallen. Een ander Advocaat, vonck, raadt inzonderheid hiertoe, brengt een Comité van Algemeen Bestuur tot stand, en werpt de oogen op een' voormaligen Overste in Oostenrijksche dienst, met name van der mersch, als algemeen bevelhebber. Deze keuze schijnt inderdaad niet ongelukkig: want, hoe veel oneenigheid en mistrouwen reeds onder de uitgewekenen beginnen te heerschen, het gelukt hem, de Oostenrijkers bij Turnhout te slaan. Dit zet geheel België in vlam: Gent wordt genomen; Brugge volgt; en de oneensgezindheid der Gouverneurs-generaal, van welke de een zoo onbesuisd, als de ander zwak scheen te zijn, voert de verlegenheid in Brussel ten top. | |
[pagina 141]
| |
Intusschen waren de zaken ligt spoedig weêr veranderd, daar van der mersch, de voorname steun der partij, mistrouwd en kwalijk bijgestaan, zich in de uiterste engte bevond. Dan, eene onderschepte boodschap des Graven van trautmansdorf, vol zwakheid en vrees, bemoedigt hem, eene wapenschorsing tot onderhandeling voor te slaan. En deze, gretig aangenomen zijnde, redt hem uit de verlegenheid, en wiegt den vijand als in slaap; schoon het Comité niet goedvond, er eenig gevolg aan te geven. De Graaf d'alton, die zich althans in Brussel wenschte staande te houden, had aldaar talrijke werken, versperringen, doorsnijdingen en vriesche ruiters gemaakt, zoo wel om de vijanden van buiten tegen te houden, als om de oproerige inwoners te bedwingen. Daardoor werd van het hooge gedeelte der stad eene soort van vesting, waarin de Generaal niet ligt bedwongen kon worden, en van waar hij de lage stad, naar verkiezing, kon beschieten. Maar, trautmansdorf, nog hopende door de voorgestelde handeling tot eene schikking te zullen geraken, geeft order, deze werken te vernietigen, met last aan de bevelhebbers, om op het schimpen en mishandelen des gemeens, dat de soldaten bij het dempen der grachten met geschreeuw en somtijds met dadelijkheden vervolgde, geen acht te slaan; en eindelijk nog, om den burgers, welken in de vorige maand de wapenen ontnomen waren, dezelve terug te geven. Helaas! deze daden van toegevendheid, te werk gesteld om het vertrouwen der Brusselaars te herwinnen, doch welke als zoo vele blijken van zwakheid beschouwd werden, boezemden het volk eenen moed in, aan vermetelheid grenzende, en ontmoedigden daarentegen de Oostenrijksche soldaten dermate, dat zij bij honderden hunne vanen verlieten. Ja, terwijl trautmansdorf zich op de aanvankelijke wapenschorsing verlaat, en de beste gevolgen van zijne zending eens afgevaardigden naar het Comité te Breda verwacht, wordt bij de muiters besloten, de bezetting ter stad uit te werpen. Onder het vieren eener plegtige hoogmis in de St. Gudule, om voorspoed over de Patriottische wapenen af te bidden, worden Brabandsche kokarden uitgedeeld en in de kerk zelve opgezet. Binnen weinige uren is er de gansche stad vol van, in alle winkels zijnde uitgestald. De bezetting, die order had, de burgerij te ontzien, ziet het, hoe | |
[pagina 142]
| |
ook gesard, stilzwijgend aan, en bepaalt zich, gedurende den nacht, tot rondgaande wachten, maar verloopt des volgenden daags geheel, en laat zich, langs de straten verspreid, bij geheele troepen overvallen en ontwapenen. Brussel gaat over. Ja, de desertie onder de Oostenrijkers, naar de waarschijnlijke gedachte van onzen van kampen, uit hoofde des zwaren Turkschen oorlogs, onlangs door jozef gevoerd, zelve meest Belgen, was zoo groot, dat men op éénen dag zevenhonderd Patriotten, die tot hiertoe slechts stokken bezaten, met hunne wapenen kon uitrusten. Nu zegepraalde het oproer tot op de grenzen van het meer gematigde Luxemburg en de Citadel van Antwerpen, die echter beloven moet, zich binnen een' gestelden tijd te zullen overgeven. Van der noot houdt eene prachtige intrede te Brussel; de Staten van Braband matigen zich de souvereiniteit over hun gewest aan, en er komt een Nationaal Congres voor alle Belgische Staten bijeen. Doch nu ontvlamt ook de tweespalt, tot hiertoe met moeite gesmoord, meer en meer. De bovendrijvende partij, aan welker hoofd de evengenoemde van der noot en zijn Secretaris, van eupen, een Geestelijke, zich bevinden, doelen enkel op bevrijding van het Keizerlijk gezag, om dat zelve in handen te nemen, en de bestaande misbruiken niet alleen te laten gelijk ze zijn, maar, wat van zelve het gevolg was, eindeloos te vermeerderen. De anderen, die den naam van Vonckisten verkregen, en inderdaad het meeste hadden verrigt, om de zaken zoo ver te brengen, schijnen tevens betere bedoelingen te hebben gehad. Maar hoewel zij, met list en leugen bestreden, de massa des volks immer tot vijand behielden, zoo ontstonden toch op deze wijze eene verzwakking en verwarring, die den afloop van den ganschen opstand reeds zigtbaar voorbereidden. Van der noot, die immer van vreemde bondgenooten veel had opgegeven, en in de staatkunde of het bijzonder belang en andere hartstogten van sommige Hoven een' zekeren schijngrond voor deze bewering vond, gebruikte nu hetzelfde middel tegen hen, die de Constitutie herzien en naar de omstandigheden veranderd wilden hebben. De Mogendheden - zeide hij - wilden dit niet. Doch hij had nog eene andere toevlugt. Dit waren de petitiën, door middel der geestelijkheid, met duizenden van teekenaars, vrouwen en schooljongens niet uitgezonderd, spoedig voorzien, en als | |
[pagina 143]
| |
de stemme des volks, ter bevestiging der bestaande regering, aangemerkt. Daarentegen hadden de Brusselsche vrijwilligers den eed aan de Staten geweigerd. Van der mersch, wien men, uit mistrouwen, een paar afgevaardigden uit den derden stand, een wever, zoo ik meen, en een verwer, had toegevoegd, die hem dwongen, tegen zijn eigen gevoelen aan, op Luxemburg af te gaan, waar hem de eerste tegenspoed trof, was door zijne Officiers belet, zijn afscheid te nemen, om zich met hen tegen het Congres te stellen. De verwarring werd dus grooter en grooter; Namen, bij gelegenheid van straks genoemde nederlaag, door het eigen gemeen geplunderd, en deftige vrouwen, omdat zij hare vreugde over die nederlaag niet zouden betoomd hebben, openlijk mishandeld. Maar, zal men ligt zeggen, kende men dan toen reeds het stelsel van non-interventie, en bemoeide geene naburige Mogendheid zich wezenlijk met de zaak? - Inderdaad scheen Frankrijk een' middelweg te willen aanwijzen, die dezelve tot een goed einde kon brengen. De voorwaarden, welke het wilde pogen te verkrijgen, waren deze: 1o. Men zou een Constitutioneel Hoofd uit het Huis van Oostenrijk kiezen; 2o. eene geheel vrije volksvertegenwoordiging hebben; 3o. deze zou over de schatkist staan; en 4o. geene andere, dan eene nationale armee, zou zich in België mogen bevinden. Doch, elke voorwaarde, die van der noot en den zijnen de oppermagt ontnam, werd door hen verworpen; en, hoe groot ook het aantal hunner binnenlandsche vijanden wierd, de gisting en opgewondenheid, vooral onder het landvolk onderhouden, dat in gewapende processiën, met allerlei wonderlijke zinnebeelden en het portret van van der noot, naar Brussel optrok, als ook de verspreide geruchten van hulp uit Holland, Pruissen en Engeland, hielden hen nog immer staande. Ja, welhaast waren de zaken geheel van gedaante veranderd; jozef overleden zijnde, en door zijnen opvolger volkomene herstelling der Blijde Inkomst en alle mogelijke toegevendheid en verzekering beloofd. Maar, de heerschzucht en de misdaad waren even ongenegen tot afstand, als het bezwaarlijk viel, de opgewondene menigte van hare misleiding te ontdoen en tot de rust te doen wederkeeren. En, toen eindelijk de ware meening en het besluit der | |
[pagina 144]
| |
drie straks genoemde Mogendheden, te Reichenbach tot dit einde vergaderd, werd bekend gemaakt; namelijk, dat de rust en goede orde in de Belgische provinciën onverwijld zouden hersteld, de heerschappij aan den Keizer teruggegeven, doch volkomene amnestie verzekerd worden, riep men de landlieden in massa op, om voor de Godsdienst en de Constitutie te strijden! Deze was inderdaad een vreeselijke tijd, in welken men den moord der Vonckisten, zelfs openlijk van den kansel, als een verdienstelijk werk predikte, en de godsdienstijver des volks deszelfs blind vertrouwen op des Hemels hulp tot de hoogste mate had opgewonden! Gelukkig, dat de nederlaag dezer ongeregelde benden de vlam spoedig doofde, en de tusschenspraak van verstandige en aanzienlijke Belgen zoo wel, als eigene onmagt, het Congres, na lang dralen en allerlei uitvlugten, ten laatste dwong, zijn gezag op te geven. Trouwens, leopold had eindelijk het geduld verloren; hij hoorde zelfs naar de bemiddelende Mogendheden en derzelver toegevendheid niet meer. En daar het nationale leger verloopen, en de Keizerlijke troepen overal doorgedrongen waren, zoo nam het tragi-komisch spel een einde, en België keerde tot zijnen ouden vorm terug. Het volk had zijne boeijen, de geestelijkheid haar vroeger gezag behouden. Alleen de weldenkenden hadden hoop op verbetering, en zij allen, die bij de kunsten des vredes leven en bloeijen, veel verloren. Van der noot, daarentegen, schijnt ten minste eene goede beurs gemaakt te hebben, die hij thans bij zijne buitenlandsche vrienden in weelde kon verteren. Zoo liepen toen de zaken af. Met droefheid zeker beschouwden wij ze. Met droefheid zien wij de goede oogmerken van een verlicht Vorst zoo jammerlijk in onheil, bloedstorting en geweld verkeeren. Maar, dit valt ten minste te begrijpen; en, na verloop van den akeligen droom, keert alles in zijne oude vormen terug. Jozef is van onwettigheid in zijne handelwijze niet vrij te spreken; er laat zich eene welgegronde vrees voor dwingelandij en misbruik denken, en het volk kende ten minste de heilzame veranderingen bij ondervinding niet. Ja, wierd de menigte ook een tijdlang door opstokers geslingerd, het eerste doel van den opstand, wederkeering tot het oude, kwam gelukkig tot stand. Maar, wat had Koning willem gedaan? Wat viel van zijn zacht bewind te vreezen? Wie had zijne weldaden | |
[pagina 145]
| |
niet gesmaakt? En wat zal nu eindelijk van de rampzaligen worden? Indien Europa (God houde het in vrede!) geen moordenaarshol in zijn midden dulden wil, zal het dan niet eenmaal genoodzaakt worden, deze dolzinnigen te binden? Zal het niet ten laatste een' van de weijer zoo wel, als een' van der noot, aan zijn welverdiend lot overlaten, en zijn leugenkasteel in onreinen damp doen verdwijnen? .... Blijve slechts onze oudvaderlandsche lucht van alle besmetting en bezoedeling met hunne eigen bewerkte ellende vrij, Medeburgers! Blijke het eenmaal aan allen, waar het regt en de waarheid, de waarachtige vrijheidsmin en edele vaderlandsliefde wonen! En dat zij, bij God en menschen bemind, te luisterrijker zegepralen, hoe langer zij zijn miskend! Daartoe blijven onze volharding en trouw en moed en opoffering onverzwakt, en ga eenmaal voor ons het licht uit deze duisternis op! Dat vrede en vrijheid, dat handel en zeevaart bloeijen, en Holland niet slechts weêr het rijke Holland, maar vooral de zetel van verlichting, liefde en allerlei bekwaamheid zij! - Dat geve God! |
|